Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Mijn oudste broer Jos was een goedzak. Toen hij 9 jaar was moest hij het ouderlijk huis verlaten omdat er inmiddels een teveel aan kinderen en een tekort aan eten was. Tante Tina, een zus van vader die met een broer van moeder was getrouwd, had geen kinderen maar wel een boerderij, dus eten genoeg. Zij wilde Jos wel kost en inwoning geven, maar dan moest hij als tegenprestatie voor en na schooltijd het werk op de boerderij doen. Jos deed zijn uiterste best om het tante Tina naar de zin te maken, maar de prijs die hij voor zijn verzorging moest betalen met werken was in de ogen van tante nooit genoeg.
Jos Bergman (bron: collectie Marie-José de Ru-van Esch) |
Slechts een enkele keer kwam hij in het weekeinde thuis. Dat was een heel zielige vertoning. Het leek wel of hij niet meer bij ons hoorde. Hij speelde niet meer mee; zei niets en zat maar in een stoel met zijn vingers losjes ineen moeder aan te kijken. Jos was de liefste en beste van mijn drie broertjes. Marinus en Jan schopten ons nog wel eens of trokken ons aan de haren, maar Jos deed nooit iemand kwaad.
Mijn oudste zus Riek en ik vonden het altijd verschrikkelijk als hij weer terug moest naar tante Tina. Hij was nog lang niet uitgerust en zag er zo ellendig en vermoeid uit. Hij moest ver lopen van Vught naar Gemonde. Als hij terug moest stond hij altijd wel ergens stilletjes te huilen. Niemand mocht dat zien; hij was immers een grote jongen, de oudste van allen en jongens huilen niet! Moeder probeerde hem wat moed in te spreken: “Wel jongen, je hebt het daar zo goed en ons Riek zal je wel een eindje wegbrengen.” Riek bracht hem tot het patronaatsgebouw, dan zat de eerste helft er op. De 1,5 uur die hem nog restte liep hij alleen. “Houdoe war,” zei Riek tegen hem. “Houdoe,” zei Jos. Dat was zowat het enige wat er de lange weg gezegd werd. Het kon ook niet anders, ze hadden allebei een brok in hun keel.