Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Jos, Marinus, Jan,…… Riek, Dien, An,……. Stientje, Martje, Mientje…………., het is ochtend, moeder staat onder aan de trap en roept ons uit bed.
Onze ouders hadden 9 kinderen en waren heel arm, zoals de meeste mensen in die tijd. Van die armoede thuis heb ik nooit zoveel gevoeld; het wordt pas pijnlijk als je bij andere kinderen wordt achtergesteld. Ondanks hun armoede straalden onze ouders een zekere trots uit; trots die waarschijnlijk voortkwam uit hun pure degelijkheid.
In 1913 ben ik, Diny – de middelste van het rijtje -, geboren. Ik moet nog heel jong zijn geweest toen ik mijn moeder tegen het einde van de Mobilisatie (1914-1918) tegen een buurvrouw hoorde klagen dat ze ons ’s-morgens voor school geen brood meer kon geven. Er waren in ons gezin altijd wel 3 of meer schoolgaande kinderen en het zal zeker heel verdrietig voor haar zijn geweest haar kinderen zo weg te moeten sturen terwijl ze allemaal in de groei waren en zeker een half uur naar school moesten lopen.
Het echtpaar Bergman met hun 8 overgebleven kinderen. De rode pijl wijst naar Diny (bron: collectie Marie-José de Ru-van Esch) |
Ondanks de zorgen van moeder dacht ik als kleintje “laat het alsjeblieft altijd Mobilisatie blijven”, omdat moeder nu noodgedwongen iedere ochtend een grote pan met aardappelen bakte. Als we opstonden kwam die heerlijke geur van de in de raapolie en uien pruttelende piepers ons al tegemoet. Het water liep je uit de mond en er werd zo gesmikkeld dat er geen kruimeltje meer overbleef.
Over geldgebrek werd niet geklaagd; vader verdiende f. 6,-- in de week, maar wat betaald moest worden werd betaald! Mensen hadden in die tijd wel een heleboel dingen die niets kostten. Zo was er altijd volop zand om de klompen te schuren, mooi wit zand om de plavuizen van de kamers en de keuken te zanden (= over de houten en stenen vloeren werd heel gelijkmatig zand uitgestrooid). Voorraden zand werden diep uit de heidegrond gegraven en zorgvuldig opgeslagen onder de bedstee. Hout was er om te koken en te stoken en van heide werd een bezem gemaakt. De bezemsteel kwam uit de hooimijt. Geiten leverden melk, varkens vlees en spek en het land gaf de aardappelen en groenten. De waterput was een onuitputtelijke bron die 3 gezinnen voorzag van water.
Eens per jaar kregen we nieuw stro in de strozak en vers kaf in de bedden en kussens. Overgordijnen hadden we niet, maar ’s-avonds gingen de luiken dicht en als in de zomer de zon te fel scheen, werden aan de buitenkant berkentakken voor de ramen gehangen.
Toch bleef er nog altijd veel over dat gekocht moest worden, zoals petroleum voor de lampen, tabak voor vader en snuif (= fijngemalen, zeer prikkelende tabak) voor moeder. Winkelwaren, keper voor de jongensbroeken en katoen voor de meisjesschorten, lakens en hemden. De huishuur van f. 1,25 en de contributie voor “Broederhulp”. Door het ontbreken van sociale zorg moesten mensen zelf zorgen voor tijden van eventuele werkloosheid en ziekte. Wilde je dan niet tot de bedelstaf geraken, dan werd je lid van Broederhulp. De betaalde contributie stond borg bij werkloosheid en ziekte voor een uitkering gedurende 6 weken.
Moeder had ook wel eens een meevallertje; als ze een meelbaaltje kon bemachtigen was ze zeer opgetogen. Ze toverde zo’n zak om in een sterk hemd. We liepen dan een hele tijd rond met grote letters op onze rug of buik “25 KG ROGGEMEEL”, maar dat kon toch niemand zien. Het materiaal was eigenlijk veel te ruw want het schuurde je blote velletje helemaal kapot.