Weesie, Jacobus Joannes (Jaap)

Kloosternaam: Weesie, Dominicus
priester van Berne en oud-missionaris in India.
Tilburg 27-2-1911 - Heeswijk 21-8-1989

Jacobus Joannes Weesie werd op 27 februari 1911 in Tilburg geboren en daar in de parochiekerk van de H. Leonardus en Gezellen op de Besterd gedoopt.
Nadat hij in de jaren 1923-1929 de studie der humaniora op het Gymnasium Sint-Norbertus te Heeswijk had doorlopen, trad hij tot de Abdij van Berne toe, waar hij bij z'n inkleding op 8 oktober 1929 de kloosternaam Dominicus ontving. Hij bracht z'n canoniek noviciaatsjaar door in de Abdij van Windberg in Beieren, legde op 8 oktober 1931 z'n kleine professie af en verbond zich 8 oktober 1934 door plechtige geloften definitief met de Abdij. Op 22 december 1934 wijdde mgr. A. Diepen hem in zijn bisschopsstad Den Bosch tot subdiaken en op 6 april 1934 terzelfder plaatse tot diaken. Op 18 augustus 1935 ontving hij in de abdijkerk te Heeswijk de heilige priesterwijding uit handen van mgr. Adrianus Smets, apostolisch delegaat van Jeruzalem en titulair-aartsbisschop van Gangra.
Op 8 maart 1935 werd hij aangewezen voor de missie van de Abdij in India. Ter voorbereiding daarop volgde hij vanaf 19 september 1935 gedurende zes weken in Rotterdam de Medische Missiecursus en bracht hij in 1936 de maanden juli en augustus in Londen door om zich in de Engelse conversatie wat te bekwamen. Op 22 oktober 1936 vertrok hij in gezelschap van Lucas van Helvert en Philip Gamache van de Abdij van West-De Pere (U.S.A.) uit Heeswijk om zich via Windberg en Rome naar Brindisi te begeven, waar zij scheep gingen naar India.
Nadat hij zich van november 1936 tot maart 1937 op de missiestatie Shampura wat had georiënteerd, werd hij vanaf dat laatste moment overgeplaatst naar Jabalpur, waar hij van november 1938 tot mei 1941 optrad als secretaris van mgr. Dubbelman, maar waar zijn voornaamste taak kwam te liggen aan de St. Aloysius Highschool, eerst als surveillant, vervolgens als headmaster (studieprogrammaleider) en tenslotte als principal (hoofd der school).
In februari 1942 vertrok hij naar Sijhora. Hij kreeg daar de leiding over een reeds in 1937 opgerichte lagere school en opende er in april 1943 een kweekschool voor onderwijzers. Deze kweekschool was bedoeld om leerkrachten op te leiden voor de eigen missieschooltjes. Omdat de kweekschool echter subsidie van de regering genoot, eiste deze in 1945, dat de school voor iedereen toegankelijk zou zijn. Er ontwikkelde zich een vinnige schoolstrijd, waarin Verrier Elwin - voorheen anglicaans zendeling en toentertijd voorvechter voor het behoud van de tradities der aboriginals - als grote tegenstander van de missie optrad. De regering liet de kweekschool sluiten en trok de gebouwen en gronden aan zich. De missie wist zich echter te beschermen, door een op een aangrenzend land gelegen lagere school tot kweekschool uit te bouwen en kon zo de aanslag van de regering weerstaan.
Na zijn eerste vakantiejaar in Nederland werd hij in november 1948 benoemd tot pastoor van Duhania, de eerste en eigenlijke statie in het Mandla District, die in 1935 door Xaveer van Heertum begonnen en ook tot 1949 door hemzelf bediend was. Hier in Duhania zou Dominicus blijven werken tot in het jaar 1957. Hij bouwde er een behoorlijk kerkje, vernieuwde het woonhuis van de pastoor, richtte een goed apotheekje op, maakte een begin met internaatjes voor kinderen uit de afgelegen dorpen en organiseerde in de regentijd een bescheiden catechistencursus. Toen hij in november 1959 wederom van vakantie in Nederland terugkeerde, werd hij benoemd tot rector van het Klein-seminarie St. Augustinus te Jabalpur en zou die functie blijven vervullen, totdat hij in 1965 benoemd werd tot pastoor van de kathedraal van St. Petrus en Paulus in deze stad. Op 19 december 1966 werd hij tevens benoemd tot regulier vice-superior van de missie.
Op 14 april 1970 keerde hij voor vakantie naar Nederland terug, niet wetend, dat dit zijn definitief afscheid van India zou worden. In de maanden juli-augustus 1970 nam hij als vertegenwoordiger van de Missie deel aan het generaal-kapittel van de Orde in Wilten te Innsbruck (Oostenrijk). Rond dit tijdstip, namelijk op 25 juli 1970. overleed Jacobus van Zeeland, nadat hij bijna vijf jaar rector van het Sankt Vincenz Hospital in Duisburg (D.) was geweest. Omdat een verandering van werkkring voor Dominicus Weesie gezien de omstandigheden gewenst was, ging hij in op een voorstel om rector van het Sankt Vincenz Hospital in Duisburg te worden. Het curatorium van het ziekenhuis liet zijn arbeidsovereenkomst op 1 oktober 1970 ingaan en op 12 oktober 1970 verleende hem het bisdom Essen zijn geestelijke aanstelling en bijbehorende jurisdictie. Hij zou het rectoraat van dit uit 1861 daterende ziekenhuis tot in 1989, zijn laatste levensjaar, blijven waarnemen. Hij was er in die periode van 19 jaar getuige van, dat zich rond het ziekenhuis grote veranderingen voltrokken. Het getal der vrouwelijke religieuzen, behorend tot de "Ordensgemeinschaft der Barmherzigen Schwestern von der Schmerzhaften Mutter Maria", die in de wandeling "Klemenz-Schwestern" genoemd werden, liep in zijn tijd van 15 tot 3 terug. Het Skt. Vincenz Hospital zelf ging eerst een fusie aan met het Marien-Hospital en kreeg toen de officiële naam "Katholisches Krankenhaus Duisburg-Zentrum". In 1983 ging dit op zijn beurt ook weer een verbinding aan met het Skt. Johannes Hospital in Duisburg-Hamborn. Al leefde hij in een verouderd ziekenhuis, toch bleef hij aan zijn diensten, het trouw bezoeken van de zieken en de kerkelijke plechtigheden, grote zorg besteden, zoals ruim duizend keurig uitgetypte preken onder meer bewijzen.
Voor en na bewees hij ook zijn diensten in de St. Josephparochie, waarin het ziekenhuis gelegen was. Hij onderhield een grote vriendschap met de pastoor dezer parochie, Gaston Hall, die tevens deken was en in de beginjaren ook voorzitter van het curatorium van het ziekenhuis. Via deken Hall, met wie hij o.a. ook naar India ging, verzamelde hij in de Sint-Josephparochie aanzienlijke bijdragen voor de missie aldaar. Zelf maakte hij meerdere reizen naar India, waarvoor hij rond zijn gouden priesterfeest in 1985 in Duisburg en onder familieleden en vrienden niet minder dan 30.000 DM wist bijeen te brengen.
Eind 1988 onderging hij in het Skt.Vincenz Hospital in Duisburg een darmoperatie, waarna zijn gezondheid snel verslechterde. Hij kwam daarna voor herstel naar de Abdij en onderging op 11 april 1989 te Nijmegen een oogoperatie. Hij pendelde nog wat op en neer tussen Duisburg en Heeswijk en nam het besluit om te zijner tijd vanwege zijn afnemend gezichtsvermogen z'n intrek te nemen in "De Bongerd". Dit voornemen kwam niet tot uitvoering. Reeds op 12 augustus 1989 diende abt Baeten hem in het Sint-Josephziekenhuis te Veghel de ziekenzalving toe. Op 19 augustus keerde hij naar de Abdij terug, waar hij reeds op 21 augustus 1989 overleed. Op 24 augustus 1989 werd in de abdijkerk de pontificale uitvaardienst voor hem gehouden. Daarna vond de begrafenis op het kloosterkerkhof van de Abdij plaats.