Geregistreert op het 3de prothocol der Leenen folio 2 bis. Joh. Heshusius, leengriffier.
Aen den hoogedel gestrengen heere mijn heer Johan Hesshusius stadthouder van leenen aen den leenhoven der stadt en vrijheijt Batenborgh leenroerigh en lantscrijver aldaer.
Verthoonen met schuldige reverentie Antonij Geurts van der Burght, en Helena Gerits van de Sandt, eghte luijdens woonagtigh tot Nederlangel, heerlijckheijt Ravensteijn dat sij tweede suppliante is leendragersse van seker lants, ongeveer groot veertien hondt gelegen tot Nederlangel, d’eene zijde de weduwe en erfgenamen van de heer Antonius van Orsou, d’andere de weduwe Peter Olijmeulen, het een eijnt schietende op s’Jans Steegh, het andere op de gemeene staret, leenroerigh aen den leenhove der stadt, en vrijheijt Batenborgh voornoemt. Dat wijders sij supplianten in twee verscheijde obligatien aen den boedel, en naerlatenschap van juffrouw Geertruijd van Boxtel, tot Ravensteijn overleden, schuldigh sijn een capitael van vijfhondert guldens die aen haer sijn gedenuntieert, tot voldoeninge van welke somma sij supplianten niet in staet sijn, ten ware sij het voornoemde parceel leengoet soude verkoopen, ofte tot laste derselver inval sij lieden de penningen wederom konnen ten interesse becomen, die gemelte vijfhondert guldens te negotieren.