1. de ondersteuning der armen wordt overgelaten aan de kerkelijke- en bijzondere instellingen van weldadigheid;
2. de burgerlijke armenzorg mag een arme slechts ondersteunen, wanneer hij die niet van kerkelijke- of bijzondere instellingen van weldadigheid verkrijgen kan;
3. de burgerlijke armenzorg mag slecht bij volstrekte onvermijdelijkheid ondersteunen;
4. gemeentelijke subsidie aan instellingen van weldadigheid moet tot een minimum beperkt blijven;
5. de kerkelijke particuliere instellingen van weldadigheid behouden hun absolute zelfstandigheid.
De gemeenteraad diende elk jaar het maximale onderstandsbedrag vast te stellen, dat door overheids- of gemengde instellingen verstrekt mocht worden.
a. overheidsinstellingen;
b. kerkelijke instellingen;
c. bijzondere niet-kerkelijke instellingen;
d. instellingen van gemengde aard.
Behoudens een wijziging in 1929 bleef de Armenwet gehandhaafd tot 1965, waarna zij werd vervangen door de Algemene Bijstandswet. De inwerkingtreding van deze nieuwe wet betekende de opheffing van de Burgerlijke Armbesturen.
Kenmerken
Het precieze jaar van openbaarheid kun je per inventarisnummer vinden.
Bij vragen kun je contact opnemen met het BHIC.