Johannes, hertog van Brabant, oorkondt dat abt en convent van Floreffe een stuk bos in hun allodium bij Wolsewinkel (Wolfswinkel) geruild hebben tegen een stuk bos van Lardies de Bladel, geheten Boel, en de erfgenamen van diens broer Marcilius, leenroerig aan de hertog. Lardies vraagt daarvoor goedkeuring aan de hertog, die het stuk bij Wolsewinkel (Wolfswinkel) tot leengoed maakt en de leenroerigheid voor de religieuzen opheft.
Johannes, hertog van Brabant, oorkondt dat abt en convent van Floreffe een stuk bos in hun allodium bij Wolsewinkel (Wolfswinkel) geruild hebben tegen een stuk bos van Lardies de Bladel, geheten Boel, en de erfgenamen van diens broer Marcilius, leenroerig aan de hertog. Lardies vraagt daarvoor goedkeuring aan de hertog, die het stuk bij Wolsewinkel (Wolfswinkel) tot leengoed maakt en de leenroerigheid voor de religieuzen opheft.