Wolterus, zoon van (...) geheten Nenne, maakt zijn testament waarin hij legateert aan de wilhelmieten bij 's-Hertogenbosch zijn goed in Nuenen met lasten aan de Tafel van de Heilige Geest, het gasthuis en de leprosie in 's-Hertogenbosch; aan het huis van Postel zijn goederen in Steensel en Oerle; aan zijn nicht Luta, dochter van Henricus geheten Corteken, de helft van zijn woonhuis en erf en geld bij haar huwelijk; aan de priesters van Sint-Jan een erfcijns voor vijf jaargetijden, namelijk voor Woltherus Coman senior en diens vrouw Heylewigis, zijn vader, moeder en zijn oom Marcillius; aan dezelfden een erfcijns voor twee jaargetijden, namelijk voor Henricus, zoon van Luta, en Lutgardis, moeder van Henricus Corteken; aan dezelfden een erfcijns voor een dertigste voor hemzelf en zijn vrouw, iedere maand een jaar lang; aan iedere priester van de kerk in 's-Hertogenbosch, begijnkerk, gasthuis, leproserie, Orthen en Maalstroom geld op de dag van zijn begrafenis; aan zijn oom heer Hermannus, op pelgrimstocht overzee, geld; en ten behoeve van die pegrimage geld; ten behoeve van de straatverharding die gemaakt wordt in de straat waarin hij woont ter algemene ondersteuning van zijn buren geld; aan heer Gerardus de Vechlen, priester, geld; aan de heren Arnoldus de Middelrode, Egidius de Rode, Martinus, zijn bloedverwant, Wederoldus, priesters, en Wederoldus' broer Hermannus geld; aan ieder van de drie kloosters in de stad, minderbroeders, predikheren en wilhelmieten geld voor een pitantie op de dag van zijn begrafenis; aan iedere frater van deze kloosters geld; aan de wilhelmiet frater Adam geld voor een kovel; aan zijn tante Aleidis geld zolang ze leeft uit zijn goederen in Colbrakel; aan zijn bloedverwant Hilla, moniale in Binderen, zuster van Woltherus Comans, geld; aan frater Adam, zoon van Nycholaus de Meghen, geld; aan frater Henricus, zoon van genoemde Cola de Ourle, geld; hij scheldt de wilhelmieten een roggepacht kwijt; aan zijn oude dienaar Johannes, bloedverwant van Gerardus geheten Kiccart, geld; aan zijn nicht, dochter van Luta, vrouw van Johannes, zoon van korte Alardus, geld als steun voor haar huwelijk; aan Elizabeth, weduwe van Henricus, zoon van Wolterus Coman geld; aan de kerkfabriek van Sint-Jan in Den Bosch zijn paard; aan de begijnkerk in Den Bosch geld; aan Sophya de Loen, begijn, en haar zuster Aleydis geld. Als executeur-testamentair benoemt hij de meester van het huis van Postel en de heren Arnoldus de Middelrode en Gerardus de Vechlen, priesters, Arnoldus de Waderle en Hadewigis, zijn eigen vrouw. Gedaan in aanwezigheid van zijn bloedverwant heer Wederoldus, priester, meester Daniel, klerk van 's-Hertogenbosch, en anderen. Hadewigis, vrouw van Woltherus, stemt ermee in en staat garant met de roerende goederen voor de betalingen. Met bezegeling, naast zijn eigen zegel, door Martinus, Egidius, Theodericus de Beke en Arnoldus Stempel, priesters in de kerk van 's-Hertogenbosch, kapelanen.
Wolterus, zoon van (...) geheten Nenne, maakt zijn testament waarin hij legateert aan de wilhelmieten bij 's-Hertogenbosch zijn goed in Nuenen met lasten aan de Tafel van de Heilige Geest, het gasthuis en de leprosie in 's-Hertogenbosch; aan het huis van Postel zijn goederen in Steensel en Oerle; aan zijn nicht Luta, dochter van Henricus geheten Corteken, de helft van zijn woonhuis en erf en geld bij haar huwelijk; aan de priesters van Sint-Jan een erfcijns voor vijf jaargetijden, namelijk voor Woltherus Coman senior en diens vrouw Heylewigis, zijn vader, moeder en zijn oom Marcillius; aan dezelfden een erfcijns voor twee jaargetijden, namelijk voor Henricus, zoon van Luta, en Lutgardis, moeder van Henricus Corteken; aan dezelfden een erfcijns voor een dertigste voor hemzelf en zijn vrouw, iedere maand een jaar lang; aan iedere priester van de kerk in 's-Hertogenbosch, begijnkerk, gasthuis, leproserie, Orthen en Maalstroom geld op de dag van zijn begrafenis; aan zijn oom heer Hermannus, op pelgrimstocht overzee, geld; en ten behoeve van die pegrimage geld; ten behoeve van de straatverharding die gemaakt wordt in de straat waarin hij woont ter algemene ondersteuning van zijn buren geld; aan heer Gerardus de Vechlen, priester, geld; aan de heren Arnoldus de Middelrode, Egidius de Rode, Martinus, zijn bloedverwant, Wederoldus, priesters, en Wederoldus' broer Hermannus geld; aan ieder van de drie kloosters in de stad, minderbroeders, predikheren en wilhelmieten geld voor een pitantie op de dag van zijn begrafenis; aan iedere frater van deze kloosters geld; aan de wilhelmiet frater Adam geld voor een kovel; aan zijn tante Aleidis geld zolang ze leeft uit zijn goederen in Colbrakel; aan zijn bloedverwant Hilla, moniale in Binderen, zuster van Woltherus Comans, geld; aan frater Adam, zoon van Nycholaus de Meghen, geld; aan frater Henricus, zoon van genoemde Cola de Ourle, geld; hij scheldt de wilhelmieten een roggepacht kwijt; aan zijn oude dienaar Johannes, bloedverwant van Gerardus geheten Kiccart, geld; aan zijn nicht, dochter van Luta, vrouw van Johannes, zoon van korte Alardus, geld als steun voor haar huwelijk; aan Elizabeth, weduwe van Henricus, zoon van Wolterus Coman geld; aan de kerkfabriek van Sint-Jan in Den Bosch zijn paard; aan de begijnkerk in Den Bosch geld; aan Sophya de Loen, begijn, en haar zuster Aleydis geld. Als executeur-testamentair benoemt hij de meester van het huis van Postel en de heren Arnoldus de Middelrode en Gerardus de Vechlen, priesters, Arnoldus de Waderle en Hadewigis, zijn eigen vrouw. Gedaan in aanwezigheid van zijn bloedverwant heer Wederoldus, priester, meester Daniel, klerk van 's-Hertogenbosch, en anderen. Hadewigis, vrouw van Woltherus, stemt ermee in en staat garant met de roerende goederen voor de betalingen. Met bezegeling, naast zijn eigen zegel, door Martinus, Egidius, Theodericus de Beke en Arnoldus Stempel, priesters in de kerk van 's-Hertogenbosch, kapelanen.