Gheraert, heer van Boutershem, oorkondt dat hij geschonken heeft aan het godshuis van Postel de 'wiere' (vijvers, wijers) die hij bezit in Kempenland, te weten de wijer die ligt opzij ('bedes zide') van Eersel, vroeger van Godert van Dommellen, en de grote vijver van Oerle, die hij verkregen heeft van heer Jan van der Plas, op voorwaarde dat het godshuis hem jaarlijks 400 karpers stuurt aan zijn huis Ter Heyden zolang hij en zijn vrouw Margriet, vrouwe van Melin en Boutershem, leven.
Gheraert, heer van Boutershem, oorkondt dat hij geschonken heeft aan het godshuis van Postel de 'wiere' (vijvers, wijers) die hij bezit in Kempenland, te weten de wijer die ligt opzij ('bedes zide') van Eersel, vroeger van Godert van Dommellen, en de grote vijver van Oerle, die hij verkregen heeft van heer Jan van der Plas, op voorwaarde dat het godshuis hem jaarlijks 400 karpers stuurt aan zijn huis Ter Heyden zolang hij en zijn vrouw Margriet, vrouwe van Melin en Boutershem, leven.