Philips, hertog van Brabant, oorkondt dat hij Quirijn Andries als procureur van heer Jan van Buyl, meester en provisor van het godshuis van Postel, enerzijds en Henricke de Mesmakere als procureur van de gemene ingezetenen van Reusel anderzijds, in hun zaak voor de Raad van Brabant over ingegraven erven op de gemeint van Reusel op hun beider verzoek veroordeelt tot het naleven van de hier geïnsereerde overeenkomst van 28 juni 1537 tussen heer Jan van Broegel, meester en provisor van het godshuis, en de ingezetenen van Reusel over deze gemeint, met insertie van de aanstellingen van de procureurs van 14 december 1565. Gegeven te Brussel.
Philips, hertog van Brabant, oorkondt dat hij Quirijn Andries als procureur van heer Jan van Buyl, meester en provisor van het godshuis van Postel, enerzijds en Henricke de Mesmakere als procureur van de gemene ingezetenen van Reusel anderzijds, in hun zaak voor de Raad van Brabant over ingegraven erven op de gemeint van Reusel op hun beider verzoek veroordeelt tot het naleven van de hier geïnsereerde overeenkomst van 28 juni 1537 tussen heer Jan van Broegel, meester en provisor van het godshuis, en de ingezetenen van Reusel over deze gemeint, met insertie van de aanstellingen van de procureurs van 14 december 1565. Gegeven te Brussel.