

Karel, hertog van Brabant, verklaart aan de eerste deurwaarder van de Raad van Brabant dat het godshuis van Postel sinds mensenheugenis in bezit is van de gemeint Elmpt in Bladel en Ghenekensfoirt en vandaar langs een 'grachtken' tot aan de paal van Eersel noordwaarts en van daar tot aan de gemeint van het godshuis van Tongerlo onder Hapert, ook noordwaarts, en van daar tot aan de gemeint van Bladel westwaarts, en van daar verder tot aan het genoemde Ghenekensfoirt. Ze bestaat deels uit hei, deels uit groes en deels uit moer. Het godshuis verhuurt de hei en de groes en won vroeger turf voor de verkoop. De heemraden van Eersel hebben delen uitgegeven hetgeen kan leiden tot schade, zoals ze dat daar al eerder gedaan hebben met een vijver, waarover ook een proces loopt. De deurwaarder dient bij oppositie hiertegen van die van Eersel hen voor de raad te dagen. Gedaan in Brussel.

Notaris Henricus Beys, clericus van Luik en scriba van de deken, instrumenteert dat Nycholaus Houtacker, meester in de kunsten en baccalaureus in het kerkelijk recht, deken van Sint-Petrus in Hilvarenbeek, verklaard heeft dat heer Adam die Lu, kanunnik van Floreffe en meester en provisor van Postel, hem verzocht heeft om een afschrift van een akte van 29 oktober (1253), hetwelk hij ingewilligd heeft. Gedaan op het kerkhof van Hilvarenbeek met als getuigen heer Enghelbertus Block, beneficiaat in de kerk van Hilvarenbeek, en heer Andreas Johannis Martini, vicaris, priester in Hilvarenbeek.

Koning Filips IV van Spanje vidimeert en bevestigt de oorkonde van de aartshertogen Albrecht en Isabella van 11 juli 1601.

Schepenen van Bergeijk oorkonden dat heer Henrick van Eyck voorgesteld heeft aan de ingezetenen van Eersel, Hapert, Hoogeloon en anderen die rechten menen te hebben op een wijer, geheten Den Swarten Wijer, of andere in de gemeint van Postel gelegen, dat ze naar Brussel, Leuven of elders komen met hun documenten om ze te tonen. Daana zijn de stadhouder van Kempenland met de schepenen van Bergeijk, aan wie de gemeint verleend was, en de ondermeester van het godshuis van Postel naar de wijer gegaan, evenals degenen die erin gerechtigd waren en er turf wonnen. Nadat ze zich beraden hadden, antwoordden ze aan de ondermeester en een van de broeders voor schout en schepenen voorschreven: 'Wij en willen daer niet af doen. Wij willen bliven in de onsen gebruycke, gelijck onser alder ouders over hondert jair ende meer geweest hebben ende sij noch sijn'. Toen heeft de stadhouder van Kempenland voor schepenen van Bergeijk hun het gebruik ontnomen op straffe van 100 Bourgondische gulden.

Karel, hertog van Brabant, oorkondt dat zijn vader in 1462 onderzoek heeft laten doen naar de gebruiksrechten van gemeinten en Lonijs van Lancvelt onlangs een stuk heide en broek bij Lierop buiten de palen van de gemeint van die van Lierop, beginnend aan Bullensberch naar Stipdonck naar Egelransput en vandaar weer naar Bullensberch, verkregen had van Rutgher van Erp geheten van Lyeshout. De rentmeester van het kwartier van Den Bosch moet de cijns en het voorlijf registeren en jaarlijks de cijns innen op de cijnsdag in Lierop. Hij beveelt zijn drossaard en rentmeester-generaal van Brabant, zijn schout en rentmeester van Den Bosch en zijn schout van Peelland, dat ze Lonijs van Lancvelt het voorschreven stuk hei en broek laten gebruiken. Gegeven te Brussel.

Schepenen van de vrijheid van Mol, Balen en Dessel oorkonden dat Judich Geertz. met haar man en momber Jan vanden Mortel, en Margriet Geertz, met haar schoonvader en momber meester Jan Willemoms, bekend hebben een erfrente van een mud koren per jaar schuldig te zijn aan de prelaat van Postel van onderpanden op de heide te Dessel, geheten de Perlinck, volgens de constitutieakte van 2 december 1438 door Peeter de Keyser ten voordele van Wouter Svoegs, die daarna door dezes erfgenamen overgedragen is aan het godshuis bij akte van 4 mei 1483, maar dat nu de comparanten dit onderpand hebben verkocht voor vrij en onbelast, onwetend van het bestaan van die rente, zij als onderpand gesteld hebben hun pachthof te Bronsel onder Dessel, anderhalve bunder groot en palend oost aan Peeter de Cuijper, zuid en noord aan de gemene straat en west aan Wouter Truyens, wat door de prelaat aanvaard is.

Karel van Bourgondië, hertog van Brabant, oorkondt aan de schouten van Antwerpen, ’s-Hertogenbosch, Kempenland, Peelland, en alle andere gerechtofficieren en dienaars, dat de meester van het godshuis van Postel betoogd heeft dat Postel in diverse plaatsen in Brabant hoven en goederen bezit, zoals de hoeven van Moorsel (Moersel, Lierop), van Vaarsel (Veerssel, Someren) en van Wezel (Wezeloe, Balen), met bossen, beemden, heidegronden, weiden, waters, moeren en andere goederen, waarop het godshuis zowel wegens de kleine geschoten (schoeten) en verliezen (verbuerten) als door slecht toezicht van de hertogelijke schutters onnodige schade lijdt, en beveelt hun daarom binnen hun ressort af te kondigen dat niemand op de goederen van het godshuis schade mag aanbrengen door dieren te hoeden, hout te kappen of vruchten te verzamelen, heide te maaien, turf te steken, kreupelhout te hakken, moer te delven of vissen te vangen, op straffe van drie Bourgondische gulden boete, en staat de meester van het godshuis toe om in elke van de uithoven (hoeven) de pachters of twee van hun dienaars te presenteren aan de rentmeester van Antwerpen, Lier, Herentals of ’s-Hertogenbosch voor hun aanstelling en beëdiging, die bij gebrek aan hertogelijke schutters als dusdanig mogen optreden.

Schepenen van Bergeijk oorkonden dat Katherijn, weduwe van Dirck Ermen, beloofd heeft aan heer Henrick van Eijck, meester en provisor van het godshuis van Postel, ten behoeve van dat godshuis een erfpacht van 15 lopen rogge uit een aangelag met erop staand huis in Bergeijk, gelegen aan de openbare weg.

De schepenen, borgemeesters, de kerk- en de heiliggeestmeester, gezworenen en notabele inwoners van de vrijheid Lommel oorkonden dat zij, aangezien de vrijheid een aanzienlijk geldbedrag schuldig was aan het kantoor van de contributiën te Heusden – waarvoor de borgemeesters waren gevangengezet – van Henrick Haengreefs als momber van zijn broer Jan, zoon van Peeter Haengreeffs, 600 gulden kapitaal geleend hebben tegen een jaarlijkse erfrente van 31 Carolusgulden en 10 stuivers.

Jan de Haest, bode te paard in Brabant, meldt aan de Raad van Brabant dat hij op verzoek van de provisor van Postel de dagvaarding van 11 januari 1513 (n.s.) heeft uitgevoerd en op 24 januari vertrokken is naar Diessen bij Hilvarenbeek, waar hij op 28 januari Bertholomeus Snellens gedagvaard heeft, vervolgens in Mierde Jan en Lijsbeth Snellens, en op 30 januari in Antwerpen meester Willem Snellens, allen erfgenamen van wijlen Willem Snellens, en tot slot dezes weduwe Margriete en alle andere erfgenamen heeft gedagvaard om op 21 februari in Brussel te verschijnen voor de Raad van Brabant.