
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
In volle galop en met ontblote degen stormde ritmeester Rutger van Randwijck op hem af en begon op hem in te houwen. Verstrikt in zijn mantel smeekte Tengnagel zijn aanvaller hem de gelegenheid te geven zijn eigen wapen te trekken, maar tevergeefs. Met zijn stok de uithalen zoveel mogelijk afwerend, vluchtte Tengnagel richting een doornenhaag, waar hij ‘vande verkeerde sijde van sijn peert is affgetreden’ en nog meer houwen moest incasseren. Daarmee had Van Randwijck blijkbaar zijn gram gehaald en reed hij weg. Tengnagel riep hem nog iets na in het Frans, waarop zijn aanvaller hem ‘lachend ende spots gewijse seijde: ‘ick sal comen’, om vervolgens zijn paard de sporen te geven en ervandoor te gaan. Tengnagel richtte zich vervolgens tot ritmeester Till, die het hele incident van dichtbij had gadegeslagen, zonder in te grijpen: ‘mijn heer siet gij dese actie hier soo aen, laet gij dit soo toe?’ Schouderophalend antwoordde die: ‘ick kant niet beletten’.
De doorgewinterde archiefonderzoeker weet uit ervaring wel zo’n beetje waar hij materiaal voor zijn specifieke onderzoek kan vinden. Maar niet zelden zal hij al spittend in het een of andere archief onverwachte zaken aantreffen. Wat te denken van het bovenstaande verhaal, opgetekend in het protocol van een Haagse notaris?
Tussen 5 juli en 4 september 1641 werden maar liefst 39 akten gepasseerd door Pieter Vroesen notaris publicus bijden Hove van Hollant geadmitteert residerende tot ’s-Gravenhage nu jegenwoordich int leger tot Offelen. Die laatste toevoeging verheldert de zaak: vanuit zijn hoofdkwartier in Oeffelt belegerde stadhouder Frederik Hendrik vanaf juni 1641 het Genneperhuis, een op dat moment Spaanse vesting bij de monding van de Niers in de Maas, die tenslotte op 27 juli viel. Een leger werd in die tijd gevolgd en begeleid door een grote groep verleners van de meest uiteenlopende diensten; blijkbaar was er ook voldoende werk voor een notaris. En zo trok Vroesen niet alleen in 1641, maar bijvoorbeeld ook in 1639 en 1642 mee met de zomerveldtocht van het Staatse Leger.
De akten zijn dan wel in Oeffelt opgemaakt, maar ze betreffen geen lokale zaken: de comparanten waren vrijwel steeds militairen of lieden die anderszins betrokken waren bij het Staatse Leger. Het gaat vooral om schuldbekentenissen, machtigingen en getuigenverklaringen. En zo liet kapitein Tengnagel drie dagen na het hierboven beschreven incident de verklaringen van een zestal ooggetuigen vastleggen (folio’s 150r-152v), ongetwijfeld met het oog op een eventuele juridische procedure tegen zijn belager.
Het nieuws van de aanval van Van Randwijck op Tengnagel ging in het kamp van het Staatse Leger niet ongemerkt voorbij en bleef ook voor de legertop niet verborgen. Constantijn Huygens, secretaris van Frederik Hendrik, schrijft op 24 augustus 1641 aan de vrouw van de stadhouder, dat de dag tevoren een twist – une querelle, Huygens schreef in het Frans – tussen ritmeester Van Randwijck en kapitein Tengnagel was bijgelegd, maar dat Van Randwijck desondanks de volgende dag Tengnagel midden in het kamp te lijf was gegaan en hem aan het hoofd had verwond. Toen Tengnagel eenmaal was afgestegen om zich te weer te stellen, weigerde de aanvaller het gevecht voort te zetten en vertrok hij.
De stadhouder was des duivels en zette de boosdoener uit zijn functie, ongetwijfeld tot ontsteltenis van de ritmeester en zijn familie. Van Randwijcks oom Bartholt van Gent deed zijn uiterste best voor neef Rutger: in een persoonlijk onderhoud vroeg hij de stadhouder om clementie, hij riep de hulp in van de heren Vosbergen en van Haarsolte, twee vertegenwoordigers van de Staten-Generaal te velde. Maar zonder resultaat. Tenslotte vroeg hij in een brief aan Huygens om diens voorspraak bij de stadhouder. En dan zwijgen de bronnen…
Aanvaller Rutger van Randwijck was in 1613 geboren als zoon van de Arnold van Randwijck (1574-1641) en Wilhelmina van Gent (1580-1617), een zus van de hierboven vermelde Bartholt. Waar de vader actief was in het gewestelijke en nationale bestuur, koos zoon Rutger een militaire loopbaan. Sinds 1633 cornet in het regiment van zijn oom kolonel Jacob van Randwijck, werd hij in 1639 benoemd tot ritmeester van een compagnie ruiters.
Het slachtoffer, Zeno of Seino Tengnagel, was rond 1609 geboren uit het huwelijk van Alexander Tengnagel, heer van Oploo, Nederelten en Loenen, die onder andere drost van Stad en Land van Ravenstein was geweest, met Josina van Dorth, vrouwe van Gellicum. Na aanvankelijk vanaf 1629 rechten te hebben gestudeerd in Leiden, ging Zeno – net als zijn oudere broer Alexander – het leger in, waar hij in 1636 als kapitein werd beëdigd.
Het incident met Van Randwijck lijkt het verloop van Tengnagels carrière niet te hebben beïnvloed. Na vele jaren als kapitein te hebben gediend, werd hij in 1659 sergeant-majoor en in 1665 tenslotte luitenant-kolonel van het regiment van Nassau-Beverweerd. Enkele maanden later overleed hij.
Tenslotte nog iets over ritmeester Till. Zijn aanwezigheid bij het incident bij het klooster van Sint Agatha zal geen toeval zijn geweest, want hij was een neef van Van Randwijck. Tante Anna van Randwijck was getrouwd met Willem van Till tot Grieterbosch, drost van het Land van Valkenburg. Haar zonen Lambert Floris en Hans Willem werden militair, en het zal een van deze twee zijn geweest die op die dag in augustus 1641 achter zijn neef aan kwam rijden, zonder hem van zijn onbezonnen daad te kunnen of - als we de getuigen mogen geloven - willen weerhouden.
We weten nu wat er is gebeurd en wie de hoofdrolspelers waren, maar wat de aanleiding was? Constantijn Huygens geeft in zijn brief aan Amalia van Solms nadere bijzonderheden over aanvaller en slachtoffer: hij omschrijft ritmeester Van Randwijck als ‘de zoon van degene die is gestorven in Den Haag’ (vader Arnold van Randwijck was inderdaad op 21 maart van dat jaar in de hofstad overleden), en kapitein Tengnagel als ‘de broer van de heer van Gellicum’. Vermeldt Huygens die familierelaties opdat de lezeres de betrokkenen beter kon plaatsen of omdat deze feiten voor de ingevoerde verstaander voldoende waren om de aard van het conflict te begrijpen? We weten het niet.
Het Gelders Archief bewaart een fascinerend aantekenboek van Rutger van Randwijck, waarin bijvoorbeeld ettelijke geldleningen van en aan neef Til worden vermeld, maar dat helaas niet meer licht werpt op de affaire met Tengnagel: diens naam komt niet voor in het boekje. Hoewel de concrete afloop van de zaak dus duister blijft, uit carrière en leven van Rutger van Randwijck blijkt dat hij zijn misstap uiteindelijk te boven is gekomen. In ieder geval in 1643 wordt hij weer als ritmeester vermeld en in 1645 maakte hij promotie tot majoor van het regiment Machault. Lang heeft hij daar overigens niet van kunnen genieten, want op 1 oktober 1646 sneuvelde hij bij het beleg van Venlo.