
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Zijn brief begint met een overpeinzing over de snelheid waarmee mensen gruwelijke gebeurtenissen plegen te vergeten. “Gisteren - na het gebeurde - en onder de indruk, dachten we nog, dat dit dynamiet onder ons volk betekende. En nu, één dag later, begint voor onszelf het beeld al aan kracht te verliezen.” Maar vergeten wil hij juist niet, en daarom wil hij alles noteren, ieder feit, ieder woord.
Hij schetst hoe de Beekvlietse groep gijzelaars waartoe hij behoorde, drie weken daarvoor op een bijzonder appel te horen hebben gekregen dat ze vanaf 16 juli gijzelaars zijn onder de bepalingen zoals die voor de gijzelaars in Haaren waren opgesteld. Dat wilde zeggen dat ze voor iedere sabotagedaad in Nederland tegen de Duitsers met hun leven zouden kunnen betalen.
Als op 8 augustus in Rotterdam een bom op een spoorlijn ontploft, gaan de geruchten dan ook door het kamp. De Duitsers beginnen dan een soort wreed intimidatiespel: willekeurige appels in bijzijn van hoge officieren, willekeurige mannen worden gefotografeerd, een stroom nieuwe gijzelaars wordt binnengebracht, kerkdiensten worden verboden, verloven worden plotseling ingetrokken, persoonsbewijzen ingenomen. De sfeer is gespannen en nerveus.
Dan worden midden in de nacht vijf mensen van hun bed gehaald. Guermonprez wordt wakker in het donker, omdat hij heen en weer geloop hoort. Een aantal gijzelaars wacht met elkaar op wat er allemaal gaat gebeuren. Na twee uur komt een broer van een van de opgehaalde gijzelaars terug: hij had nog een tijd bij zijn broer mogen blijven, die samen met de vier anderen in een apart kamertje in het voorgebouw zat. Verder weet en hoort men niets. Tot de volgende ochtend.
“Oproep door de luidspreker voor het appel kwart voor acht. Er lopen nu al veel mensen buiten. Ieder in het kamp weet het nu. De verslagenheid is groot. Bovenal verslagenheid. Daarnaast opgekropte woede, woede om het onrecht. In groepjes loopt men bijeen, spreekt over de mensen, hoe het gebeurd is, waar het gebeurd zou zijn, wie de mensen uit Haaren zijn, over de achtergeblevenen. Men groept bijeen op het sportveld. De blokken beginnen zich te vormen. Opstellen in een U, vijf rijen dik. (…)
Dan komen ze. Een vrij groot aantal mensen, officieren, onderofficieren. Ik herinner me het niet meer, een tiental misschien. Ze nemen plaats aan de open zijde van de U, een grote kerel voorop in het midden, lange jas, bijna tot aan de voeten, platte pet, benen gespreid, drie daarachter, waaronder Saml (de vorige commandant van het kamp) en Gemmeker (de huidige commandant), daarachter nog een groter aantal.
Doodse stilte - wachten. Intimidatie! Wachten - bewegingloze stilte. Hij heeft een papier in de hand, in die hand, nog druipend van het bloed en dan leest hij: in naam van Rauter, in opdracht van Christiansen, hebben heden in de vroege ochtenduren, in verband met een aanslag op een weermachtstrein in Rotterdam, vijf gijzelaars moeten boeten. Hun namen zijn: Graaf van Limburg Stirum, Ruijs, Bennekers, Baelde, Baron Schimmelpenninck van der Oije. (…)
IJzige, doodse stilte. De officieren wandelen weg. Wij blijven staan - stil. Het cordon soldaten wandelt weg. IJzige stilte. En dan, als een begrafenisstoet zo indrukwekkend, wandelen we van het veld - zonder één woord. Het is voorbij - het is allemaal voorbij.”
Antoon van Duinkerken, die zelf ook als gijzelaar in Beekvliet zat, verwerkte zijn gevoelens in een gedicht.
Na de oorlog bleek dat de vijf gijzelaars in de bossen bij Goirle waren gefusilleerd. Op 14 augustus 1945 werd bij de executieplaats een herdenking gehouden.
Op 16 oktober 1942 werden opnieuw drie gijzelaars uit Beekvliet weggehaald om in de buurt van Woudenberg als represaillemaatregel ter dood te worden gebracht. Het waren Jan Haantjes, J. van der Kerkhoff en Hein Vrind.