
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Toch kwam deze ramp niet onverwachts. Er was een reeks van kleinschaliger overstromingen aan vooraf gegaan. Het meest tragisch was nog wel dat de mens zelf de veroorzaker is geweest van al dit leed.
De Grote Waard was een laaggelegen gebied tussen Dordrecht en Heusden, waarbinnen al sinds omstreeks 1240 regionaal werd samengewerkt op het gebied van de waterstaat. Vanaf 1273 functioneerde hier één groot waterschap onder het oppertoezicht van de graaf van Holland.
Lange tijd ging het de Grote Waard en het nabijgelegen Dordrecht economisch voor de wind. De stad ontwikkelde zich in de veertiende eeuw tot de nummer één van Holland. Belangrijke pijlers onder deze voorspoed waren de graanteelt en vooral het veenpakket in het zuiden van de Grote Waard.
Daar werd op grote schaal turf gewonnen, die voor het merendeel via Dordrecht werd verhandeld. Maar turfwinning was slechts mogelijk na ontwatering en dat zorgde ervoor dat de bodem ging verzakken, op sommige plaatsen wel een meter per eeuw.
Behalve met de turfwinning, ook wel moernering genoemd, werd veel geld verdiend met de selnering. Vooral in het zuidwesten van de Grote Waard kwam onder een dunne laag zeeklei zout veen voor, de zogenaamde darink. Dit veen werd afgegraven, gedroogd en tot as verbrand, de sel.
Deze sel werd naar zoutketen overgebracht, waar ze in grote kuipen met zeewater werd vermengd en tot pekel verwerkt. Zo werd zout gewonnen, destijds het belangrijkste conserveringsmiddel. Maar ook de selnering bevorderde de bodemdaling, zodat het steeds moeilijker werd de zee buitendijks te houden.
Door de turf- en zoutwinning veranderde de Grote Waard steeds meer in een badkuip met een verzakkende bodem. Dijken vormden de enige bescherming tegen het dreigende water, maar die werden, mede als gevolg van de Hoekse en Kabeljauwse Twisten, na 1350 slecht onderhouden.
Bij het plaatsje Broek, in het zuidwesten van de Grote Waard, lag een zeer kwetsbare plek. Daar begon op 19 november 1421 de Sint-Elisabethsvloed. De Strijense Waard en het Land van Zevenbergen liepen meteen onder. Korte tijd daarna brak de Merwede door bij Werkendam.
In april 1422 stond het grootste deel van de Grote Waard blank. Het jaar daarop waren er opnieuw rivieroverstromingen en op Sint-Elisabeth 1424 werd de streek opnieuw getroffen door een stormvloed.
Over het aantal slachtoffers verschillen de meningen. Cijfers als 100.000 mensen zijn genoemd, maar alhoewel er 22 kerkdorpen zijn verdronken, woonden er in de gehele Grote Waard hooguit 8.000 tot 20.000 mensen. Vooral in de delen die verder van de dijkdoorbraken af lagen, zullen de meesten het vege lijf hebben gered.
“Tweeduizend mensen zijn, naar men zegt, verdronken” zegt de Tielse Kroniek omstreeks 1450. Vermoedelijk een vermelding door iemand die in 1421 al volwassen was en dan ook waarschijnlijk een reëlere schatting.
De Grote Waard is nooit meer terugveroverd op de zee. Ook de 22 kerkdorpen verdwenen voorgoed. Nog jarenlang staken hun torens boven de watermassa uit, totdat ze vrijwel helemaal waren gesloopt door de mensen rondom de binnenzee, die het kostbare bouwmateriaal goed konden gebruiken.
Ter herinnering aan de ramp van 1421 gaven de inwoners van het verdronken dorp Wieldrecht vijftig jaar later, in 1470 een anoniem gebleven schilder de opdracht een altaarstuk te vervaardigen. Helaas zijn alleen de zijluiken bewaard gebleven. Daarop is de Grote Waard tijdens de overstroming afgebeeld.