
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Een lichtend voorbeeld van gezond verstand en humaan gedrag was de Graafse arts Johannes Wier, die de Heksenhamer als ‘ongefundeerd en goddeloos’ durfde te kwalificeren.
Johannes Wier werd in 1515 geboren in Grave als zoon van een handelaar in hop. Hij groeide op in Grave en ging naar de Latijnse school in 's-Hertogenbosch. Rond zijn 14de werd hij leerling van Hendrik Cornelis Agrippa von Nettesheim in Antwerpen, bij wie hij ook inwoonde. Agrippa was humanist, een typische Renaissance-geleerde, bevriend met Erasmus.
In 1534 ging Wier naar Parijs om geneeskunde te studeren. Vier jaar later, in 1538, vestigde hij zich als arts in zijn geboorteplaats Grave. Een jaar of zes daarna kreeg hij een aanstelling als stadsgeneesheer in Arnhem. Daar kwam hij als arts in aanraking met een groot aantal door hekserij getroffen mensen. Zijn belangstelling voor “heksen” dateert waarschijnlijk van die tijd.
In 1551 werd hij lijfarts van hertog Wilhelm IV van Gulik in Kleef. Aan dit hertogelijke hof heerste een verdraagzame Erasmiaanse geest. Vele geleerde, politieke of religieuze vluchtelingen vonden in Kleef een nieuwe woonplaats, zowel protestanten als katholieken. Aan het hof kreeg Wier de tijd om zijn plan uit te voeren voor het schrijven van een geneeskundig werk met richtlijnen om de geneeskunde te zuiveren van vele onwetenschappelijke praktijken.
Bij het verzamelen en bestuderen van de onderwerpen stuitte Wier opnieuw op het “heksenprobleem” en besloot zijn boek vooral daaraan te wijden. Hij bekeek hekserij met name vanuit de medische en juridische kant en kwam tot de conclusie dat de manier waarop men heksen vervolgde juridisch eigenlijk helemaal niet houdbaar was. De vrouwen in kwestie deden in het algemeen alleen allerlei bekentenissen onder vreselijke martelingen, waar men dus geen waarde aan zou mogen hechten. Daarbij oordeelde hij over de medische kant, dat het vaak zieke en oude vrouwen betrof, die aan waanvoorstellingen leden. Naar zijn mening handelden dit soort vrouwen onder de invloed van de duivel en waren dus 'ontoerekeningsvatbaar'. Dit soort melancholische vrouwen verdienen in zijn optiek eerder medische hulp en liefdevolle verzorging dan vervolging.
Zijn boek, De Praestigiis Daemonum et Incantationibus ac Veneficiis ('Over de Bedriegerijen van de Duivel en over Betoveringen en Vergiftigingen', Basel, 1563) was een filosofisch, medisch en juridisch werk, dat een ruime verspreiding kreeg. Wier zelf herzag het boek zesmaal. Ook verzorgde hij twee Duitse uitgaven. Ene Fuglinus bewerkte nog drie Duitse vertalingen en er verschenen twee Franse vertalingen. Wier schreef daarna nog andere medische boeken, zoals het Artzney Buch en het Medicarum observationum rararum liber unus, waarin hij allerlei ziekteverschijnselen behandelde, zoals scheurbuik en pest.
Wiers opvattingen waren voor zijn tijd zeer vooruitstrevend. De heksenvervolging in de zestiende en de zeventiende eeuw was een gruwelijk en onmenselijk gevolg van massapsychose. Hiertegenin gaan vergde veel moed, vooral ook omdat uitgesproken tegenstanders vaak zelf op de brandstapel belandden. De katholieke kerk zette bijvoorbeeld De Praestigiis al snel op de Index van Verboden Boeken. Van die kant had Wier dus niet veel steun te verwachten. Meer nog: zonder de bescherming van het Kleefse hof was het niet ondenkbaar geweest dat ook Wier zelf vervolgd zou zijn.
Zijn verzet tegen bijgeloof, bedrog, en wantoestanden in de geneeskunde past in de vernieuwing van de 16de-eeuwse geneeskunde. Johannes Wier pleitte voor een rationele benadering van de geneeskunde, gebaseerd op feiten, gezuiverd van alle onwetenschappelijke praktijken. Een prachtig voorbeeld van deze laatste houding is het geval dat hij in zijn boek De Commentitiis Jejuniis (Over het verzonnen vasten) behandelt. Het is het verhaal van een meisje, Barbara Kremers uit Unna, die na een ziekte zogenaamd niet meer hoefde te eten of drinken en dus ook geen ontlasting of urine meer produceerde.
Als een “wonder” werd zij bezocht door mensen uit alle windstreken en overladen met geschenken. Haar ouders vroegen op een gegeven moment aan Hertog Wilhelm of hij hen een oorkonde zou willen geven, waarin uitdrukkelijk gesteld werd dat Barbara al dertien maanden niet had gegeten of gedronken of ontlasting had gehad. Omdat Wier het als hofarts van de hertog niet vertrouwde, nam hij haar op in zijn huis om haar te “genezen”. Al snel kwam uit dat Barbara via haar zusje Elsa van eten werd voorzien en dat de ontlasting in de tuin werd gedeponeerd. Na enkele dreigende woorden, bekende het meisje het bedrog.
In 1578 nam Wier ontslag als lijfarts en vestigde zich te Kleef. Tien jaar later, 24 februari 1588, overleed hij in Tecklenburg, waar een gevelsteen nog aan zijn laatste rustplaats herinnert.
Het mag dan lang geleden zijn dat Wier leefde, zijn strijd tegen onrecht en bijgeloof is nog steeds actueel. Vandaar ook dat zijn naam voortleeft in de Johannes Wier Stichting, een mensenrechtenorganisatie van en voor artsen, verpleegkundigen en paramedici, die zich richt op de specifieke verantwoordelijkheid van alle gezondheidswerkers voor de mensenrechten.
Ook wordt Wier vanwege zijn benaderingswijze wel gezien als de grondlegger van de forensische psychiatrie. In 1960 gaf de PTT ter gelegenheid van het jaar van de geestelijke volksgezondheid een postzegel uit met zijn portret.