
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Ik herinner me dat ik al vrij jong misdienaar was, ongeveer acht jaar oud. We woonden in de Vincentiusstraat en ik moest ‘s morgens al heel vroeg via de Hofstraat naar het ziekenhuis, langs het Patronaat van de Antoniuskerk waar we zondagmiddag altijd voor een dubbeltje naar de zwart-wit films gingen kijken. Van ‘De dikke en de dunne’, Charlie Chaplin en de hond Rin-tin-tin.
Als misdienaar moest je alle gebeden in het Latijn van buiten leren. Het Confiteor, het Suscipiat, het Dominus Vobiscum en zo verder. Uiteraard hadden we geen flauw idee wat we zeiden, maar dat was niet belangrijk. Alleen tijdens de Paasnacht zei de priester: “Flectamus genua”, waarop wij antwoorden met "Levate". Wij vertaalden dat met: “Heej Janus zee de gij wa?” “Lege vaate." Toen we wat ouder waren bleek deze vertaling toch niet geheel correct te zijn.
In het ziekenhuis waren er twee priesters: hoofdrector Adriaanssen en de hulprector Wardje Vermeulen. Deze laatste was ook aalmoezenier bij de verkennersgroep St. Paulus op het Lyceum, waar hij de bijnaam had: De Kul. Van hem is ook de uitspraak: "Het verkennen is mooi, alleen die rotjong zouden er niet bij moeten zijn."
In de kapel van het ziekenhuis waren twee altaren: het hoofdaltaar waar de hoofdrector de H.Mis opdroeg en het zijaltaar waar naar de Kul was verbannen. Als ze tegelijkertijd de Mis opdroegen, ontbrandde er tussen ons misdienaars een felle strijd om wie het eerst met de Mis klaar was. Rector Adriaansen begon meestal eerder maar was duidelijk trager dan de Kul. Aangezien we als misdienaar elkaar niet konden zien, was de enige mogelijkheid om te communiceren en om de stand aan te geven met de bel. Dit gebeurde dat ook altijd fel en ook wel met enige agressie. Zoals gezegd begon de Kul altijd wat later, maar ongeveer bij het Suscipiat had hij zijn achterstand goed gemaakt.
Zoals ook al door Cees is opgemerkt, moesten we tijdens de Mis water en wijn in de kelk schenken. Water schonken we overvloedig, alleen met de wijn waren we steeds zo zuinig mogelijk, aangezien we het restant steeds zelf opdronken. Niet dat we die wijn lekker vonden, maar het ging om het idee. Alleen de Kul zei steeds: “Doorschenken, doorschenken…” Hij had kennelijk iets in de gaten en bovendien wist hij ook tijdens de Mis een goede slok wijn wel te waarderen.
Ik heb al gesproken over “het bellen" tijdens de Mis. Dit was een uitermate belangrijke activiteit, met name op het hoofdaltaar. Daar waren steeds twee misdienaars en het was dus zaak steeds gelijktijdig te bellen. Helaas met de broertjes Sep lukte dat niet: hoe meer ze hun best deden, hoe zenuwachtiger ze werden en hoe ongelijkmatiger het ging; er zat soms wel meer dan een volle seconde tussen de beide belsignalen. Zuster Theresia (de kosteres) zei dat ze de bellen mee naar huis moesten nemen om daar te oefenen. Dus gingen ze naar de slagerij op Kalsdonk onderweg luid bellend en oefenend. En ook thuis werd dermate flink geoefend dat de klanten die die dag de slagerij bezochten de indruk kregen dat het Lichaam van Christus hier werkelijk vlees was geworden...
Ben je benieuwd naar het hele verhaal van Ad Franken? Klik dan hier en lees verder...