
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Peter Jan Mathijssen is een jongeman van rond de 22 of 23 en afkomstig uit Bakel. Op 15 augustus 1576 stapt hij de herberg van Roelant Roovers in zijn geboortedorp binnen. Daar zitten ook de gebroeders Lambert en Mathijs, zonen van Dierick Verbraeck, maar die bevinden zich in een andere kamer. Op een bepaald moment keren de broers huiswaarts, halen daar een ‘corengaffel’ (een graanvork) en komen weer teruggelopen.
Rond 9 uur ‘s avonds is Peter van plan naar het huis van zijn vader te vertrekken, maar hij wordt op de voet gevolgd door een zekere Gheeraert Claes Rooverssen. Ze lopen beiden op. Even later volgen ook genoemde broers Verbraeck. Lambert draagt de graanvork bij zich en wil Gerard te lijf gaan. Die reageert fel door te zeggen: “Siet dat ghy nyet en steeckt”. Gerard is dus op zijn qui vive en Lambert, die bekend staat als een ‘dangereux ende quellereux geselle’ laat de twee doorgaan. Toch vertrouwen Gerard en Peter de situatie niet helemaal en worden enigszins achterdochtig, in het besef dat Lambert hen van achter uit ‘onversienelyck soude invaderen’.
Peter is heel alert en ziet ergens een tuinstaak liggen, die hij uit voorzorg opraapt. Dan draait hij zich om en loopt onder de korengaffel van Lambert door, recht op de ruziemaker af. Lambert krijgt een stevige klap op zijn hoofd en loopt een wond op. De beide broers hebben nog ruim een kwartier te lopen voordat ze thuis zijn. Eenmaal bij hun huis aangekomen zijn ze naar bed gegaan. Lambert heeft zich verder niet beklaagd over zijn opgelopen wond en heeft niemand er iets van laten zien. Hij heeft die ook verder niet laten behandelen en in de tweede nacht na het voorval overlijdt hij.
Men vermoedt dat de oorzaak is enerzijds het feit dat hij zich niet medisch heeft laten verzorgen, maar anderzijds zijn sommigen ervan overtuigd, dat ‘een ander quaed by faulte van cureren oft toesicht toegeslagen is, dewelck hem de doot heeft mogen causeren’. De dader vertoont zich voorlopig niet meer in Bakel, tot groot verdriet van zijn ouders en naaste vrienden. Maar uiteindelijk ‘heeft hy gebeden inden houte des cruys opden goede vrydach hem tvoirs. feyt te willen vergeven’.
Men is hem gunstig gezind en de slotgedachte in deze akte is een signaal hoe diep het katholicisme was geworteld, want hem wordt ‘besunders ter eeren ende contemplatie vander bitter passie ende lyden ons heeren Jesu Christ dwelck hy op zulcken dach als heden voir de salicheyt vanden menschelycken geslachte geleden heeft’. Hij krijgt kwijtschelding van zijn ‘verdiende’ straf.
Deze bijdrage van Henk Beijers maakt onderdeel uit van een serie korte verhalen over 16de – en 17de – eeuwse Brabanders, ontleend aan de Remissieboeken uit de Rekenkamer Delen van het Algemeen Rijksarchief Brussel
RANB - toegangsnummer 1107 inventarisnummers 645 - 663 periode 1556 – 1648 (649.1.24 – Goede Vrijdag april 1577).
Illustratie via Rijksstudio