skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Saskia Green
Saskia Green Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Saskia Green
Saskia Green Bhic

Het orgel van de St. Jan

Bij haar werk stuitte Marian Papavoine op een boeiend artikel uit 1953 in het tijdschrift Zingende Kerk over het grote orgel van de Sint Jan. Met toestemming van de Nederlands Sint-Gregoriusvereniging tonen we het hier.

Onlangs werd het gerestaureerde grote orgel van de Sint Jans-kathedraal door Mgr. Mutsaerts ingezegend, waarna het door de organist van de kerk, Piet Hörmann bespeeld werd. Daarmee is dit majestueuze instrument een nieuwe phase van zijn veelbewogen geschiedenis ingetreden, een geschiedenis die begon in de tijd, dat de stad 's-Hertogenbosch een van de steunpunten en sieraden van het oude Brabantse hertogdom was en die dwars door perioden van krijgsgewoel, verval en wederopstanding reikt tot in onze dagen.

Orgel van de St. Jan (bron: De Zingende Kerk, 1953)
Orgel van de St. Jan (bron: De Zingende Kerk, 1953)

Dit orgel heeft veel meer betekend dan een toevallig schoon eigendom van een mooie grote kerk. Het begeleidde de laatste bidstonden bij het beleg in 1629 maar liet ook zijn pijpen horen toen, daags na de val van de ongenaakbare vesting, Frederik Hendrik de eerste Hervormde plechtigheden tot dank voor de overwinning kwam bijwonen. Eeuwen lang heeft het de hervormde eredienst opgeluisterd. Toen Napoleon de kerk weer een katholieke bestemming gaf dreunde het bij het eerste “Te Deum". Sindsdien was de klank er van voor de Bosschenaar een wezenlijk onderdeel van de hele muzikale indrukken, die hij in zijn stad opdeed. Bovendien was het merkwaardig timbre er van aan iedere Brabander, die toch minstens een paar maal in zijn leven naar de Zoete Lieve Vrouw pelgrimeerde, bekend.

De geschiedenis van dit grote orgel is vaak een lijdensgeschiedenis geweest. Meer dan eens raakte het in deerlijk verval; herhaaldelijk had het bespelers, die het mooie werk niet waardig waren.

Groots begin

Het is een stoutmoedige greep geweest om in het begin van de zeventiende eeuw het onvoltooide schip van de Sint Janskerk met een groot orgel te willen afsluiten. Het is wel zeker dat men oorspronkelijk een groter bouwproject van de kerk heeft gemaakt, Ze is nooit afgebouwd. Brand en onweer hebben het werk verlamd; toen de gelegenheid eenmaal daar was, was er een volstrekt ander godsdienstig begrip gegroeid, dat zich in de beeldenstorm, die ook de Bosse kathedraal teisterde, op de meest schrijnende wijze uitte. Men heeft zich bij de feiten neergelegd, Het exterieur zou in zijn te sobere en armzalige toren altijd het merk van onvoltooidheid blijven dragen. Doch toen men zich eenmaal realiseerde dat nooit een fonkelende beglazing aan het schip tinteling en glans zou geven, heeft men een sprekende achterwand geschapen, een “woud van duizend kelen", .een grandioos stuk levende architectuur, een uitzinning (sic) visioen van klank en vorm.

Dit was voor die tijd ongehoord. Zelden ziet men een orgel zó groot van lijn, zo fors van conceptie, zo machtig in zijn afmetingen. Meestal nam men genoegen met muziekinstrumenten van bescheiden formaat, louter dienstig voor het ondersteunen van de zanq of het tot klinken brengen van een sober voor. en naspel. Een orgel van deze afmetingen is voor die tijd een zeldzaamheid. Bijna alle grote orgels, honderden kilometers in de omtrek, zijn van latere datum. Doch geen evenaart het in sterkte ea harmonie van afmetingen.

Bloei

In Het jaar 1617 togen meester Françoys Symons, schrijnwerker uit Leiden en de Tiroolse beeldensnijder Georg Schissler aan het werk om de kast met ballustrade op te trekkern Meester Florentijn Hocque uit Keulen plaatste het speelwerk. In 1620 was men voorlopig klaar. Tevoren had men reeds meerdere orgels bezeten Het waren doorgaans bescheiden instrumenten, waarvan er één bij de beeldenstorm werd vernield en waarvan het andere niet voldeed.

In 1633 - de kerk was intussen in Protestantse handen overgegaan en het organistenambt was een stedelijke betrekking geworden - werd het werk door Hans Goltfuss uit Keulen en Germer Galtussen uit Amersfoort voortgezet. De laatste maakte o.a. de tegenwoordige frontpijpen. Lange tijd had men een volwaardig speeltuig. Regelmatig volgen de bedienaren elkaar op. Nu en dan zijn er strubbelingen in de raad over een benoeming of de nalatigheid van een of andere orgelspeler. De organisten, die zesmaal per week moesten spelen, meestentijds tot vermaak van het publiek dat in de kerk wandelde, verdienden een vorstelijk salaris, waarvan zijn hedendaagse ambtgenoot zou huiveren maar waarbij vergeleken ook een Johann Sebastiaan Bach slechts een hongerloon kreeg uitgekeerd.

Een orgel is een groot en kwetsbaar mechaniek Slijtage is de vijand van iedere instrumentenbouwer. Onherroepelijk tasten atmosferische invloeden een bouwsel aan. Men kan dit verhoeden door hermetische kasten te construeren, zoals bij een horloge. Bij een orgel is dit ten enenmale ondenkbaar. Uitgespreid over een enorm oppervlak, heeft het een te groot front om welke vijand dan ook te kunnen weerstaan. De houtworm vreet de vele houten bouwstukken aan, het tin wordt door de tinpest aangetast, ijzeren trekdraden en -stangen roesten, het wisselend vochtgehalte van de lucht doet de onderdelen trekken en uit hun voegen raken. Zo vervalt een orgel onherroepelijk.

Het kerkorgel in 2015 (foto: Zairon. Bron: Wikimedia Commons; CC BY-SA 4.0)
Het kerkorgel in 2015 (foto: Zairon. Bron: Wikimedia Commons; CC BY-SA 4.0)

In 1718 moest de Amsterdammer Cornelis Hoornbeek in de kast klimmen om de hoogst nodige reparaties te verrichten; in 1722 repareerde zijn stadgenoot Christiaan Muller een gedeelte. Meynhards lapte het in 1775 op doch een definitieve restauratie was nu niet meer uit te stellen. Deze werd in 1787 voltooid door de beroemde Antoine Heineman uit Nijmegen, die het orgel ombouwde en uitbreidde. In 1835 werkt Courtain uit Huissen er aan, in 1841 Antoine Grain d'Orge uit Luik. Vollebregt uit Vught restaureerde het in 1870. De meest ingrijpende van deze regelmatig optredende restauraties was die van Heineman. Deze had echter nog een goed deel van het oude pijpwerk behouden.

Het orgel was toen veel kleiner dan nu. In 1901 krijgt Franssen uit Roermond de opdracht het uit te breiden en te restaureren. Deze orgelbouwer herbergt achter een patriarchaal uiterlijk de rusteloze geest van een onvermoeibaar experimentator. Toen hij aan het werk ging was het mechaniek van het orgel nog geheel gebouwd volgens de eeuwenoude mechanische principes: een systeem van starre verbindingen van toets tot pijp, die het spel zwaar en moeizaam maken en voortdurend een klepperend geluid laten horen. Franssen heeft bij zijn restauratie het inwendige tot een pneumatisch apparaat omgebouwd, waarbij luchtdruk het werk doet. Dit is veel lichter en gemakkelijker, zij het dan dat de pijpen wel eens traag spreken. De constructeur kon toen ook niet weten dat in een kerk met zo’n misleidend klimaat dit alles fataal zou zijn.

Reeds bij de inspeling bleven er pijpen hangen; zo moest ontijdig worden afgebroken. Men meende dat dit kinderziekten waren doch alle hoop op herstel bleek ijdel te zijn. Veertig jaar is er met dit orgel gesukkeld totdat het in 1945 voorgoed dienst weigerde.

Op grootscheepse wijze heeft men toen plannen opgesteld, die inmiddels verwezenlijkt zijn. In de kooromgang werd een middelgroot orgel gezet ter begeleiding van het koor; aan de firma L. Verschueren werd opdracht gegeven het grote orgel te herstellen. Verschueren heeft daartoe alle oude registers, die er vóór Franssen waren (en dit zijn er vele) behouden. Een groot gedeelte van het pijpwerk dateert dus nog uit de zeventiende en achttiende eeuw. Alle frontpijpen zijn sprekend gemaakt. Het geheel telt 73 registers en is uitgevoerd volgens het electrische systeem; het vormt daarmee een van de grootste orgels van Nederland.

Bron: Zingende kerk, Maandblad voor kerkzangers, 4(1953)8, blz. 118-119

Reageer op dit verhaal

Heb je al een account? Log in met je gegevens.

Heb je nog geen account? Plaats zonder inloggen, of Registreer een account

Help spam voorkomen en los de volgende som op:
Geef mij een andere som.