Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
In Noord-Brabant werd verspreid over de hele provincie op tal van plekken aan deze voorwaarden voldaan. Maar behalve omgevingsfactoren bepaalde ook de politiek of een grootschalige leernijverheid kans van slagen had. In de tijd dat Brabant nog Generaliteitsland was, vanaf 1629, verdween een groot gedeelte van de leernijverheid door de importheffingen die het gewest Holland oplegde. Vanaf 1730 trad er al enig herstel op, maar pas vanaf 1795 waren er geen beperkingen meer. Dat leidde tot een opbloei van de leerlooierij in Brabant. In 1815 waren er al 250 looierijen in de provincie, die bij elkaar aan ruim 330 man werk verschaften. Brabant was daarmee de belangrijkste leerproducent van het land.
Veel van deze looierijen waren lokale eenmansbedrijfjes. Maar vanaf circa 1850 ontstonden rond plaatsen in de buurt van handelswegen waar water, huiden en eikenschors beschikbaar waren, concentraties van looierijen. Dat was het geval rond Breda (Dongen, Oosterhout), rond Tilburg (Tilburg, Oisterwijk, Gilze), in de Langstraat (Waalwijk en Loon op Zand met als handelscentrum Den Bosch) en rond Eindhoven.
Dat proces van concentratie werd versneld door het gereedkomen van de nieuwe spoorlijn tussen Tilburg en Breda in 1862. Vooral in Rijen schoten de looierijen als paddestoelen uit de grond. Aan het einde van de negentiende eeuw gingen de eerste looierijen over op stoomaandrijving, waarmee het echte leerfabrieken werden. In 1898 waren er in Waalwijk twee stoomleerfabrieken in aanbouw, tussen 1900 en 1910 ontstonden er leerfabrieken in Eindhoven, Ravenstein en Rijen. In 1911 draaiden in heel Noord-Brabant al twintig leerlooierijen op stoom. Maar dat proces ging vooralsnog langzaam.
In datzelfde jaar was bijvoorbeeld nog niet één van de 73 looierijen in Dongen op stoomaandrijving overgegaan. De Eerste Wereldoorlog bleek een belangrijke stimulans voor het ontstaan van leerfabrieken. Doordat er erg veel vraag naar leer ontstond (legerlaarzen!), deden met name die looiers goede zaken die kort voor de oorlog nog over een grote voorraad huiden of leer beschikten. Dit leidde ertoe dat veel kuipleerlooiers hun bedrijf in een leerfabriek omzetten.
Ook de looitechnieken veranderden in de negentiende eeuw. Een verbetering van het looiproces was de vache-lissé-looiing, waarbij plantenextracten met een zeer hoog gehalte aan looistoffen werden gebruikt. Met name het looiproces voor zool- en drijfriemleder werd hierdoor versneld en verbeterd.
In 1848 was de looiende werking van chroomzouten ontdekt. Looiers gingen al snel over tot het gebruik van deze chroomlooistoffen en rond de eeuwwisseling was de chroomlooiing minstens zo belangrijk als de plantaardige looiing. Het is een sneller looiingsprocédé voor met name bovenleder en erg geschikt voor mechanisatie.
De omschakeling van ambachtelijk bedrijf naar leerfabriek bracht talloze veranderingen met zich mee, ook op sociaal vlak. Het werk in de looierijen werd lichter door de mechanisatie, het looien verliep sneller en dus werd er meer productie van de arbeiders verwacht. Sommige bedrijven voerden een drieploegendienst in, andere gingen over op stukloon. In reactie organiseerden de arbeiders zich in de R.K. Schoen- en lederbewerkersbond St. Crispinus en St. Crispinianus. De leerfabrikanten stelden weinig prijs op de arbeidersorganisatie. In 1917 werden in Rijen 70 werknemers ontslagen, puur omdat zij lid waren geworden van de lederbewerkersbond.
Het ging de arbeiders niet alleen om loon naar werken: ook de veiligheid speelde een belangrijke rol in het arbeidersprotest. Er kwamen regelmatig bedrijfsongevallen voor met roterende vaten of machines met scherpe messen.
Het aantal leerlooierijen daalde in de twintigste eeuw sterk door het verdwijnen van vrijwel alle kleine bedrijfjes. Ook de aard van het product veranderde: de productie van overleder verveelvoudigde, terwijl de productie van zoolleder vrijwel geheel beëindigd is.
Tijdens de Wederopbouw bloeit de Brabantse leerindustrie. In 1950 zijn 124 van de 163 looierijen in Nederland in Brabant gevestigd. Vijf jaar later zijn dat er 144, maar in de decennia daarna krimpt het aantal leerfabrieken in hoog tempo: in 1965 naar 103; in 1975 naar 44; in 1986 naar 40. In 2006 waren er in heel Nederland nog maar een paar leerfabrieken actief, waarvan in elk geval twee in Brabant: Rompa Leder in Rijen en Ecco in Dongen.
De bijna 550 leerlooierijen die er aan het eind van de negentiende eeuw waren, hebben ook hun sporen nagelaten in de vorm van water- en bodemvervuiling door het lekken en morsen van grond- en hulpstoffen, het lozen van afvalwater en het storten van vaste afvalstoffen op het bedrijfsterrein (zoals bezinksel uit het afvalwater dat chroom bevatte, chroomhoudende leerresten, verfresten en kleurstofresten). Afhankelijk van verschillende factoren kan een groot en diep gebied verontreinigd zijn, vooral met chroom.
Vóór de inwerkingtreding van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren in 1970 werd het afvalwater, meestal na bezinking in zinkputten en vloeivelden, rechtstreeks geloosd op het oppervlaktewater. De bodems van de zinkputten, vloeivelden en waterlopen waarop geloosd werd, kunnen daardoor ernstig verontreinigd zijn. Karakteristiek voor het afvalwater van een chroomleerlooierij is een relatief lage zuurgraad (pH 8-9). Het afvalwater kan hoge zoutconcentraties (chloriden, sulfaten en sulfiden) bevatten, hoge chroomconcentraties, nalooistoffen, kleurstoffen, verfstoffen en biociden.
Het is de keerzijde van een bedrijfstak die Brabant veel welvaart heeft gebracht.