
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Hendrich Roerich was een gemütlicher Duitse vrijgezel, die het Megens dialect verbasterde met een zwaar Beiers accent, ondanks het feit dat hij al vier jaar in dienst was en hier woonde. Toen zijn rapport gereed en ondertekend was, sloot hij het af met plaats en datum: Stadt Megen, den 11 Februari 1773.
Vervolgens ging hij naar het patersklooster om een Mass patersbier te drinken. Passanten, die hij op de Latijnse Area tegenkwam, groetten hem onderdanig en noemden hem mesjeu. Zo ook de drie knapen van rond de tien jaar, neefjes van elkaar, die op weg waren naar de Oude Maas achter de gevangentoren om te ‘slibberen’.
Op dezelfde tijd - het zal ongeveer rond het middaguur zijn geweest - sprak de pastoor van Megen, Joannes Gijsbertus Biedijckx, met de bustuarius Gerardus van Outvorst, over de plaats op het kerkhof waar morgen Joannes Molenbergh begraven zou worden, die reeds drie dagen boven aarde stond. Op het knekelhof is de grond stevig bevroren, zodat er een houweel aan te pas zal moeten komen. ‘Joannes’, zei de pastoor, ‘ge zult u een beetje moeten affeceren’.
Over de winterdijk sjeest Gerardus Bodenstaff, chirurgijn en vroedmeester, naar het huis van Johanna van Leur, die op het punt staat te bevallen van een tweeling. Hij passeert op de dijk een brevierende monnik uit het patersklooster.
De laaghangende lucht donkert en zakt af als nevel over Maasakker en de Oude Maas, waar hij zich nestelt tussen de winterdijken en rond de slibberende neefjes zweeft, die hij het zicht ontneemt en verwart. Plotseling zweeft er iets anders om hen heen… de dood.
Vanwaar kwam hij met zijn zeis? Waarom leidt hij de drie knapen met zijn onzichtbaar dwaallicht naar een wak, terwijl de drossaard bier drinkt, de grafdelver delft, de vroedmeester bij de barende vrouw aan het kraambed staat en de monnik - met gesloten brevier - kloosterwaarts keert?
Hij - de godsman - was het die de laatste noodkreten hoorde, vermengd en verbasterd met de uiteen gerafelde klokslag van 5 uur. Wat had hij gehoord? Vanwaar kwamen die kreten? Mogelijk van de vrouw in barenswee? Was dan nu de verwachtte tweeling geboren en de parochie twee zieltjes rijker?
Niets van dit alles. Integendeel. Vanuit het wak, dat de monnik in het donker vindt, waren drie brave zieltjes opgestegen, nalatende drie verwante ouderparen, gezamenlijk tellende zes broertjes en drie zusjes.
Hij ijlt met opgetrokken pij en grote schreden over het ijs, totdat hij aan de voet van de dijk komt, welke hij strubbelend moet beklimmen en daar, onder aan de gevangentoren, een van de ongeruste moeders tegenkomt, die hem vraagt of hij ‘ons Toontje’ niet gezien had, ‘want de bengel blijft veel te lang weg’. Hij blijft haar het antwoord schuldig want hij durft en kan haar niet vertellen wat hij met eigen ogen gezien heeft. Er komen meer mensen aangelopen, onder wie de koster Van Thiel. Die komt wel te weten wat er gebeurd is en slaat alarm door driftig de torenklok te luiden.
Een dorp komt in beweging: koster waarschuwt schout, hij, de - eveneens benevelde - drossaard, laat de dijk afzetten door veldwachters. De pastoor moet de bange ouders deels inlichten totdat de inmiddels teruggekeerde chirurgijn uitsluitsel kan geven.
Nu wordt een groep mensen samengesteld die zich zullen begeven naar het wak: mijnheer pastoor met zijn stool en een crucifix, de drossaard , de schout, de chirurgijn, en achteraan enkele boeren met draagbaren en weerhaken. De monnik loopt vooruit om de plaats van het wak aan te wijzen.
Ze vinden het en worden bijgelicht. Daar zien ze de drie kinderlijken, die deels onder het ijs liggen. Er valt een stilte. Dan knielt de pastoor, kust zijn stool en begint zijn gebed voor de jeugdige overledenen en, nadat zij op het droge zijn gelegd, besprenkelt hij hen rijkelijk met wijwater en zalft hen met het laatste oliesel.
Dan begint de terugtocht in omgekeerde volgorde: de boeren met de draagbaren voorop waaruit ledemaatjes bengelen - een voet slibbert voor de laatste keer - en de pastoor volgt prevelend met de monnik. Als de achtergeblevenen rond de gevangentoren de stoet met lichten van olielampen en kaarsen zien naderen, schreit iedereen.
Wij zullen de treurenden nu alleen laten in hun droefenis. Pastoor Biedijckx noteert enkele dagen later een gecompliceerde Latijnse tekst in het overlijdensboek der parochie, waarvan hier de Nederlandse vertaling volgt:
“In het jaar 1773, op de 11e dag van de maand Februari, (zijn) overleden de onder het ijs geraakte Antonius Princen, kind 10 jaar, Antonius Brans, kind ongeveer 8 jaar en Henricus Joannis van den Coolwijck, kind ongeveer 8 jaar, en de 13de Februari zijn deze drie begraven in een volksgraf op het Kerkhof.”