Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
In 1719 kreeg Veghel van “Den Haag” het privilege om vier keer per jaar een paarden- en beestenmarkt te houden. Tweehonderd jaar later, in 1919, werd de - inmiddels wekelijkse - kalvermarkt afgeschaft. Wat bleef is de benaming Kuus voor de Veghelaar.
Echt harde cijfers over de omvang van de Veghelse kalverhandel hebben we pas voor de tweede helft van de negentiende eeuw, waardoor alleen over de jaren 1866 tot 1918 een mooi overzicht te maken is. Hier vind je de aanvoer van nuchtere kalveren (dat zijn kalveren die nog niet gezoogd hebben) en de uitvoer van vette (dat zijn natuurlijk de kalveren die vetgemest zijn) per jaar bijeen.
Het gemeentelijk jaarverslag van 1869 vermeldde het volgende: "de veehandel, die nagenoeg alleen tot vette kalveren beperkt is, breidt zich nog geregeld uit; de buitengewone groote uitvoer van vóór 1865 wordt echter niet meer waargenomen; het blijkt, dat de landbouwer zich langzamerhand meer op de fabricage van boter dan op het mesten van kalveren gaat toeleggen".
Die observatie mag misschien juist zijn geweest, de trend in de jaren daarna laat toch nog steeds een groei in de handel zien, met een hoogtepunt in het laatste kwart van de 19de eeuw. Daarna gaat het langzaam achteruit. Het jaarverslag van de Kamer van Koophandel van 1893 meldt daarover het volgende:
"Het laat zich aanzien dat deze tak van het landbouwersbestaan langzamerhand eene geheele wending zal neemen, zoals thans reeds duidelijk begint te blijken uit den verminderde aanvoer van nuchtere kalveren ter weekmarkt. Immers sedert het in werking brengen der stoom-roomboterfabriek van J.B. Völker in 1893, waar gemiddeld dagelijks 10 duizend liters melk geleverd worden en welke fabriek uitstekende resultaten schijnt op te leveren, laten de meeste landbouwers het vetmesten der kalveren varen, om hunne productie melk aan de roomboterfabriek te brengen, terwijl zij de afgeroomde melk terugnemen en aan hun vee ten voeder geven".
Maar die aangekondigde wending kwam voorlopig nog niet. Er gebeurde wel iets anders: de boeren probeerden meer controle te krijgen over hun producten. In 1896 werd daarvoor de NCB opgericht. Samen sterk was het devies van talrijke coöperatieve instellingen die in deze tijd werden opgericht.
In Veghel verenigden zich vrijwel onmiddellijk elf NCB-afdelingen uit Veghel en omgeving in de Meijerijsche Boerenbond, met als doel de kalverhandel in eigen handen te nemen en zo de monopoliepositie van de veehandelaren te doorbreken. De kalverhandel in de Meierij werd gedomineerd door met name joodse handelaren. De kalvermesters waren tot dan toe op deze handelaren aangewezen, omdat ze zelf de markt, en speciaal de Engelse markt, onvoldoende kenden.
A. Otten, burgemeester van Erp, nam binnen de Meijerijsche Bond het initiatief om in de Algemene Vergadering te spreken over de misbruiken in de kalverhandel en over samenwerking om een einde te maken aan “de knevelarijen en afpersingen in den kalverhandel”.
Er was al een kalvermester, J. van den Boom uit Heeswijk, die voor zijn kalveren een goede afnemer had gevonden in de Fa. Bierman & Co. te Rotterdam. Otten, Van den Boom en A. Bolsius uit Schijndel namen het initiatief om een gezamenlijke afzet te organiseren. In januari 1898 sloot het driemanschap met de Rotterdamse firma een contract. De Boerenbond zou een onbepaald aantal kalveren leveren en de firma Bierman daarvoor 2 gulden per kalf aan stal-, markt- en commissiegeld betalen. Daarbij werden de kalveren verzekerd tegen ongelukken en werd er een flinke waarborgsom vastgesteld.
Ieder Boerenbondslid kon zijn kalveren aangeven, maar dan wel vóór donderdagavond, omdat men in Rotterdam op tijd moest weten hoeveel beesten er 's maandags zouden worden aangeleverd. Men kon ze ook op zaterdag afzenden, maar betaalde dan meer voor transport, omdat de kalveren dan per spoor gingen. Daar stond dan weer de kans op een betere prijs tegenover. De boeren werden dan ook opgeroepen om de kooplieden niet meer op stal laten komen om te bieden of om afspraken met ze te maken over het vetmesten van kalveren.
Otten wond er in zijn oproepen geen doekjes om: "Gij zijt zoveel jaren hun slaven geweest, hebt weeggeld, drinkgeld, losgeld moeten betalen, hebt bij de levering verveling en koude doorstaan, zijt veracht en vervloekt geworden en met een kleinen prijs naar huis gezonden. Nu is de tijd gekomen, om u het slavenjuk af te schudden. Wees nu niet zoo dwaas, dat gij u voor een paar guldens dat juk laat welgevallen. De firma, die te Rotterdam uw kalveren op de markt brengt, verdient alle vertrouwen; voor verzekering, voor uitbetaling, voor alles is gezorgd."
De Veghelse Schroefstoomboot Maatschappij gaf reductie op het transport bij minstens 15 stuks per zending. En het initiatief sloeg aan: in juni telde de Bond al 40 afdelingen. Het spreekt voor zich dat de handelaren in kwestie alleminst ingenomen waren met deze actie van de boeren. Toen de Commissaris van de Koningin in augustus een werkbezoek aan Veghel bracht, kwamen ook de veehandelaren op audiëntie. De CdK noteerde in zijn verslag: “De Israelieten klaagden over den strijd, door den Boerenbond tegen hen aangebonden, met name over den kalverhandel, welke hen ontnomen was.” De Meijerijsche Bond was er dus inderdaad in geslaagd de tussenhandel compleet uit te schakelen.
Het was een succes dat uiteindelijk maar een paar jaar aanhield. Na 1905 werd de aanvoer langzaamaan steeds geringer. Men hield nog vol tot 1916, maar de Bond maakte vanaf 1914 al geen cijfers meer bekend. De Meijerijsche Bond werd in het jaarverslag over 1915 van de NCB ook niet meer als instelling vermeld en lijkt geruisloos van het toneel verdwenen.
Met ingang van 1919 verdween de wekelijkse boter- en kalvermarkt op donderdag. Wat overbleef waren de zes jaarmarkten, zoals de gemeenteraad die 1885 had ingesteld, en de benaming "Kuus" voor de Veghelaar.