skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Mariët Bruggeman
Mariët Bruggeman Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Mariët Bruggeman
Mariët Bruggeman Bhic

De Dungense bieb, haar vrijwilligers en het gebouw: een persoonlijke herinnering

De directe weg naar de Dungense bibliotheek had via mijn familie kunnen lopen. Jet en Piet Goossens, een zus en een broer van mijn grootvader Mies, waren decennia als vrijwilligers bij de Dungense bibliotheek betrokken. Echter, ik groeide niet op in één van de gestudeerde takken van de enorme familie Goossens.


Impressie bibliotheek jaren zeventig

Mijn grootvader werd in 1917, toen hij 11 jaar oud was, zelfstandig bakker en, net als zijn andere werkende zussen en broers, droeg hij bij aan de bekostiging van de studies van Jet, Piet en Hein. Die drie werden in het gezin met 13 kinderen van mijn overgrootouders, academisch, als  het meest veelbelovend beschouwd. Die loyale familie tweesplitsing in lezers  en . . .  geldverdieners echode door in volgende generaties. Waar van de 12 kinderen van Piet de laagst opgeleide een HBO opleiding genoot, waren mijn vader en zijn broers en zussen al jong gaan werken. In onze tak, was het pas mijn generatie die  ging studeren. 

Het bloed kruipt echter, want al jong las ik alles wat los en vast zat. Op mijn zevende ontdekte ik dat Tonny, de oudere broer van mijn buurmeisje Monique, iedere week een verse stapel stripboeken had. Hij was lid van iets dat de “bieb” werd genoemd. Tussen hun en onze achtertuin in de Jhr. Van Rijckevorselstraat was een poortje dat onze vaders toestond bij de afwezigheid van de één voor de postduiven van de ander te zorgen.

Stripboek

Dat poortje gebruikte ik om tussen de middag bij de familie Willems achterom naar binnen te glippen en me te goed te doen aan Tonny’s stripboeken. Tonny zat al op de middelbare school en was niet thuis, en ik zat toch niemand in de weg terwijl zijn familie van hun lunch probeerde te genieten. Buurvrouw Diny had al vlug een idee, en stelde voor dat haar oudste dochter Anja mij naar de bieb begeleidde zodat ik zelf lid kon worden. “Mam, mag dat?!?” Dat mocht. Het jaar was 1976.


Het gebouw in Den Dungen als jongensschool in de jaren vijftig

De geur van duizenden en duizenden boeken, geholpen door stof, het oude gebouw en ongetwijfeld boekschimmel, maakte indruk. Het moet de eerste keer zijn geweest dat ik archiefkasten zag. De ledenadministratie werd bijgehouden in de bibliotheek voor volwassenen die vier klaslokalen in de oude jongensschool in beslag nam.

De jeugdbibliotheek bestond uit slechts één lokaal dat er aan was verbonden, maar, afgezien van binnenuit, ook direct was te bereiken via de zij-ingang van het gebouw. Terwijl een vrijwilliger met een typemachine mijn gegevens noteerde, liet ik de geur op me inwerken en keek mijn ogen uit. Mijn ledenkaart ging in een archiefbak en ik kreeg het gelige, in een plastic hoesje gestoken, lidmaatschappasje uitgereikt voor de éénmalige prijs van één gulden. Een trots moment: ledennummer 954. Telefoonnummers in Den Dungen hadden in die tijd vier cijfers en mijn lidmaatschap van de bieb had nog net geen vierde cijfer nodig. Het was ook een goed nummer. Vijf plus vier is negen, en als je negen, vijf en vier bij elkaar optelt krijg je 18, en acht plus één is ook weer negen. 


Het gebouw in Den Dungen als gemeenschapshuis in de jaren zeventig

“Niet verliezen,” haalde de aardige vrijwilliger me uit mijn cijfer dagdroom, “want de vervanging kost twee gulden.” “Oh, en als ik het dan weer verlies?” vroeg ik, van nature de grens opzoekend. “Dan kost de vervanging weer een gulden meer en zo verder” zei hij met een glimlach. Ik ben het nooit verloren. Het pasje is gevouwen, het is in mijn spijkerbroek regelmatig de was in gegaan, het papier en plastic raakten beschadigd, het plastic hoesje werd steeds minder doorzichtig en zowel papier als plastic toonde op een gegeven moment vlekken van opgedroogde schimmel, maar verliezen, nee.

Een dubbeltje

In de jeugdbibliotheek waren boeken een dubbeltje en dan mocht je ze een week houden. De retourneer datum werd door vrijwilligers met de hand voor in de boeken geschreven op een stickervel met vakjes, dat, als het vol was, door een nieuw stickervel werd vervangen. Het is me een raadsel waarom ze nooit een datumstempel gebruikten want daar moet je toch een lamme pols van hebben gekregen. Ieder boek had een kaartje aan de binnenkant van de kaft met de gegevens van het boek dat er bij de uitleen uit werd gehaald en in een soort persoonlijk kerfstokzakje ging zodat ze wisten welk boek door wie was uitgeleend. Computers bestonden nog niet.


Het gebouw in Den Dungen als bibliotheek later in de jaren zeventig

Bij het inleveren werd je kerfstofzakje in de archiefbak opgezocht, en werden de kaartjes herenigd met de geretourneerde boeken. Als je een boek langer dan een week had geleend moest je bijbetalen. Dat gebeurde me nooit, want een bezoek aan de bieb werd meteen een wekelijks ritueel.

Om mijn leeswoede enigszins te beteugelen hadden mijn ouders een limiet van een gulden per week gesteld - een mager dieet van tien stripboeken! Die had ik op zondagavond wel uit, en dan moest je nog vijf dagen, want de bieb was alleen op zaterdagmiddag open, van 3 tot 6, en later werd dat 2 tot 5. Al vlug had ik een paar vriendjes aangestoken en lazen we ook elkaars boeken. Bovendien, als ik mijn boeken voor de komende week had gevonden, bleef ik vaak tot sluitingstijd om daar boeken te lezen die mijn gulden me niet toestond mee naar huis te nemen.

De jeugdbieb was populair eind jaren ‘70. Het waren de gouden jaren van het stripboek. Als de deur openging, stond er een rij kinderen te wachten bij de zij-ingang. De beste stripboeken stonden dan ook zelden op de plank, maar waren continu in roulatie. De truc was om voor opening al je fiets te parkeren in de buxusheg die langs het pad stond dat naar de zij-ingang van de bieb leidde zodat je ergens voor aan in de rij kwam en als één van de eersten naar binnen mocht. Zodra de deur openging, leverde je meteen je oude boeken in, deed vlug een ronde langs de schappen, en stelde je op bij de retourbak. Dat was een tafel van ongeveer 1 bij 2 meter met opstaande randen.

Lukkie Luk


Mark Goossens verdiept in een stripboek

Geretourneerde stripboeken werden niet terug op de planken gezet, maar met een krat in die bak gedumpt. Rond die bak bestond een keiharde pikorde. De grootste jongens stelden zich op langs de korte kant van de bak zodat ze als eerste die hele stapels verse stripboeken konden opeisen en doorspitten. Die gasten waren wel 12, 13, 14 jaar oud en sommigen droegen intimiderende zwarte hardrock T-shirts en leren jassen. Als je de hoek van de tafel omging, werden de kinderen steeds kleiner. Dus, feitelijk, stonden we op rij naar lengte zoals de gebroeders Dalton in de strips van ‘Lucky Luke’ (of, zoals wij zeiden, “Lukkie Luk”).

Er was geduw, gejoel en getrek als er weer een krat met strips werd geleegd en ik had dus nauwelijks kans en moest het doen met wat de grotere kinderen niet nodig hadden. Soms kon ik, door mijn voet op een dwarsbalk van de tafel te plaatsen, mezelf omhoog werken en me over de rand van de tafel gooien zodat ik uitgestrekt net een begeerd boek voor de handen van een bullebak kon weggraaien, maar dat was een tactiek die ik slechts sporadisch toepaste - uit puur lijfbehoud.

Na een jaar of zo had ik alle stripboeken die me interesseerden wel gelezen en maakte ik de natuurlijke overstap naar leesboeken. Vele jeugdseries zijn door mijn handen gegaan, maar toen ontdekte ik de jeugd encyclopedieën, en verhalen over ontdekkingsreizigers, geografie en geschiedenis. Het budget van één gulden per week bleef gehandhaafd maar nu las ik boeken die, als ze niet in mijn budget pasten en ik ze noodgedwongen in de bieb moest lezen, niet in één bezoek uit te krijgen waren. Gehaaid verstopte ik die dan ergens achter andere boeken, uit het zicht, zodat ik ze een week later verder kon lezen.

Toen ik een jaar of negen, wellicht tien was is het een keer gebeurd dat ik in de hoek van de bieb op een stoel op twee poten achterover leunend tegen een boekenkast zo in een boek was opgegaan dat ik niet in de gaten had dat het al na sluitingstijd was. Het gebrek aan het gebruikelijke pandemonium van de jeugdbieb ontging me volstrekt.

Enge film

Plots kwam er een vrijwilligster met een stapel boeken in haar armen de hoek om het gangpad in waar ik zat. Het moet er uit hebben gezien als een scène uit een enge film, want ze schrok zich rot en slaakte een gil, die mij deed opkijken. Ze was de enige medewerker die er nog was en die stapel was de laatste die nog de planken op moest. Ze was nogal overstuur, en schaapachtig verontschuldigde ik me. Terwijl zij zorgde dat ik veilig buiten kwam (“Staat je fiets er nog? Het is al donker! Moet ik je ouders bellen?”) maakte ik me meer zorgen over het boek dat ik nog niet uit had en nu, met haar zo moederend over me, niet kon verstoppen.

Toen ik een jaar of tien was begon ik langzaam verkenningstochten in de “grote” bieb te maken, zoals wij de bibliotheek voor volwassenen noemden. In mijn herinnering hoefde je slechts een deur door en dan drie treden omhoog, maar je waande je in een andere wereld. Waar de jeugdbieb al luid was door de vele kinderen hadden de vrijwilligers daar ook nog een transistorradio aanstaan. Het had een gezellige zaterdagmiddag sfeer en iets weg van een bruin café zonder alcohol. Zodra je echter de deur naar de grote bieb door was liep je een sfeer binnen als die van bij een voorstelling van een kamer orkest - een geconcentreerde stilte.

Als verlegen ventje voelde het ook alsof elke volwassene even opkeek van waar hij of zij mee bezig was en je net even iets te lang beschuldigend aanstaarde. Het waren sowieso vreemde wezens volwassenen, maar dit was pure intimidatie in hun samenzwering van zwijgen. Maar ja, de atlassen lonkten en daar hadden ze tafels waarop je die goed kon open leggen. Geleend heb ik er in die jaren niet veel, want boeken waren er een kwartje, en ik was gebonden aan die gulden, maar gesnuffeld des te meer, want dat was gratis.

Mister


Portret van Piet Goossens

En over intimidatie gesproken, mijn oudoom Piet was het ergst. Hij kende me best want ik zag hem vaak bij mijn grootvader en wij kleinkinderen schudden hem dan altijd even de hand en spraken hem aan met “Oom Piet”. Mijn grootvader noemde hem overigens “mister” want hij stond in het dorp voornamelijk bekend als voormalig schoolmeester Goossens, of “Mister Gôssus”. “Is d’n mister d’r al?” vroeg mijn grootvader dan aan zijn dochters als er een verjaardagsfeestje was en hij, in plaats van naar het gekakel te moeten luisteren, liever een kaartje legde met zijn generatiegenoten.

In al die keren dat ik in de grote bieb was, kwam ik steevast Oom Piet tegen. Typerende kaarsrechte rug, zilveren haren, minzaam glimlachend, en een ingenomen maar autoritaire uitstraling. Zonder uitzondering, niet één keer, heeft hij me ook maar één blik van herkenning gegeven. Een samenzwering van zwijgen is één ding, maar je oudoom die net doet alsof hij je niet kent is veel voor een verlegen tienjarige.

Toen ik me er thuis bij mijn vader over beklaagde zei deze “Nee, dat deed hij bij zijn eigen kinderen ook! Als die vroeger bij hem in de klas zaten, behandelde hij ze ook alsof het andermans kinderen waren. Nooit wilde hij de indruk wekken dat hij familie voortrok. Dit is gewoon zijn oude gewoonte”, bezwoer mijn vader me. Ja, ja!

Ik moet mijn oudtante Jet hier noemen. Ik herinner me haar ook vaak achter een tafel te hebben zien zitten met een stapel boeken, waarschijnlijk met iets administratiefs bezig. Ook zij gaf geen blik van herkenning terwijl ze geconcentreerd bezig was, maar op één of andere manier was dat minder intimiderend. Doordat ik wel eens bij haar aanlegde op mijn kinderfiets als zij met mooi weer bij haar voordeur in haar rotanstoel buiten zat te lezen, kwam zij wat gemoedelijker op me over dan haar jongere broer.

De jaren ’80 begonnen en al vlug de middelbare school. Het bezoek aan de bieb werd minder. Huiswerk, verplicht te lezen boeken via school geleend, sportverplichtingen, vrienden, meisjes, deeltijdwerk, uitgaan, en op een gegeven moment opende in Sint-Michielsgestel de Brenthof. Een modern gebouw zonder sfeer, maar het was een openbare bibliotheek, dus gratis, en je mocht boeken drie weken uitlenen. Dat was voor school projecten wel zo handig.

Sentimentele bril

Achteraf bekeken, door deze sentimentele bril, beschouw ik het alsnog als verraad dat ik ooit naar die lelijke Brenthof ben gegaan. Terwijl ik dit schrijf is de Brenthof net afgebroken en is de Dungense bibliotheek al weer een paar jaar in buurtcentrum de Litserborg gevestigd. Het oude pand voldeed niet meer. Zoals Wim Sonneveld ooit zong: “De nieuwe tijd, net wat u zegt, maar het maakt me wat melancholiek”. Het oude pand is net verkocht en zal worden verbouwd, maar godzijdank met de wijze verplichting de buitenkant te bewaren. Jongensschool, gemeenschapshuis, bibliotheek… het is terecht een beschermd dorpsgezicht.

Lezen is een vorm van liefde, probeer ik mijn kinderen bij te brengen. Het gevoel dat je krijgt als je een boek leest over een onderwerp waar je nog niets van weet, dat gevoel. Het zit in je buik, net als verliefdheid. Je kunt niet stoppen. En het gaat ook met tragiek gepaard, want hoe meer je leest, hoe meer je je realiseert hoe weinig je nog weet. Met zo’n prachtig oud gebouw, als je daar vele voetstappen en persoonlijke herinneringen hebt, is het niet anders. Het is liefde, pure liefde, en de tragiek is dat de tijd voortraast en dat nu eenmaal niets bij het oude kan blijven.

Met liefde,

Ledennummer 954

Post Scriptum:

De laatste keer dat ik in de jeugdbieb was, moet in 1981 zijn geweest, en in de grote bieb in 1992. Dat laatste bezoek herinner ik me specifiek. Ik bracht wat boeken terug alvorens te verhuizen na weer een tijdje in Den Dungen te hebben vertoefd, en realiseerde me niet dat het de laatste keer was. Terwijl ik richting uitgang liep ving ik een flard op van een gesprek tussen een behulpzame vrijwilliger en een sportschooltype.

Die laatste bleek op zoek naar een tekening van een atleet dat hij wilde gebruiken voor wat drukwerk voor een evenement van een sportschool. Het internet bestond nog niet. “Een gespierde man, een gespierde man” hoorde ik de vrijwilliger fluisteren terwijl hij staand naarstig door een kunstboek aan het bladeren was. Het sportschooltype, naast hem staand, deed hetzelfde in een ander kunstboek, en las hardop een woord dat hij, zo te horen, niet eerder tegen was gekomen: “Rococo”.

 

Reageer op dit verhaal

Heb je al een account? Log in met je gegevens.

Heb je nog geen account? Plaats zonder inloggen, of Registreer een account

Help spam voorkomen en los de volgende som op:
Geef mij een andere som.

Lees ook deze verhalen