
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
MVM werd geen doorslaand succes. In de publieke opinie stuitte feminisme op grote weerstand. Daarom koos Dolle Mina, opgericht in Amsterdam in januari 1970, voor een andere aanpak. (Dolle Mina verwijst naar Wilhelmina Drucker, een van de voorvrouwen van de eerste feministische golf van eind 19e en begin 20e eeuw.) De vrouwen van Dolle Mina floten mannen na, bonden urinoirs dicht met roze linten, deelden condooms uit aan vrouwen en richtten een crèche in op het Beursplein in Amsterdam. Zo lukte het ze om een brede maatschappelijke discussie over vrouwenemancipatie op gang te brengen. Dolle Mina mocht dan wel ludieke acties voeren, maar die kwamen wel voort uit woede. Woede over de ongelijke rolverdeling, ook in non-conformistische kringen als de linkse studentenbeweging en Provo: ‘Het moet afgelopen zijn met de ondergeschoven positie van de vrouw’.[2] Dolle Mina wilde de vrouw bevrijden en dit sloeg aan. Binnen de kortste keren richtten ook vrouwen in Brabant plaatselijke afdelingen van Dolle Mina op, zoals in Tilburg, Breda, Eindhoven, Den Bosch en Vught.
Vanaf 1972 ontstonden er vrouwenpraatgroepen. Het bleek bevrijdend om zonder mannen bij elkaar te zitten (Dolle Mina en MVM bestonden uit vrouwen én mannen) en met elkaar een bewustwordingsproces door te maken. Door het uitwisselen van ervaringen ontdekten vrouwen, dat ze veel ervaringen gemeenschappelijk hadden. En dat ‘persoonlijke problemen’ meestal niet puur individueel waren, maar juist voortkwamen uit maatschappelijke structuren. Het persoonlijke werd politiek.
Een logisch vervolg op de vrouwenpraatgroepen was de oprichting van vrouwenhuizen, zoals in Eindhoven in 1975. In datzelfde jaar ontstond ‘Brood en Rozen’ in Den Bosch, waar men praatgroepen en vormingscursussen opstartte en een vrouwentrefcentrum organiseerde. In Eindhoven ging het ‘Vrouwenkruidt’ van start met cursussen ‘Hoe zeg je wat je denkt’, eerst op stedelijk en later op wijkniveau. In Den Bosch ging dat precies andersom. Brood en Rozen begon met cursussen op wijkniveau en stapte na een jaar over op een stedelijke aanpak. Daarnaast bleef er echter sprake van activiteiten voor vrouwen in de wijken, zij het dat die nu werden aangeboden door het welzijnswerk, zoals het vrouwenproject in Den Bosch-Oost. De cursussen waren vooral gericht op bewustwording, vergroting van het zelfvertrouwen en maatschappelijk inzicht: cursussen maatschappelijke en politieke vorming werden opgezet en ook een lees- en schrijfcursus die later overging in een spontaan Open School project. De Volkshogeschool in Oisterwijk speelde een rol door het aanbieden van de ‘vrouwenleerdagen’ en het ondersteunen van andere activiteiten voor vrouwen. Daarnaast wonnen vanaf 1976 de zogeheten FORT-groepen (Feministische Oefengroepen Radicale Therapie) snel aan populariteit.
De Verenigde Naties hadden 1975 uitgeroepen tot het ‘Het Internationale Jaar van de Vrouw’ en maakten daarmee gelijkberechtiging van vrouwen, onderdeel van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948, tot een belangrijk thema. Daardoor ging ook de overheid zich roeren op het gebied van vrouwenemancipatie, met name door het verstrekken van subsidies en het stimuleren van vormingswerk voor vrouwen.
Tegen deze achtergrond startte in Noord-Brabant in 1976 het provinciale VOS-project (Vrouwen Oriënteren zich op de Samenleving) met acht plaatselijke cursussen. Deze cursussen namen een hoge vlucht: in het najaar van 1979 waren er al meer dan 70 plaatselijke werkgroepen. Ook kwam er een ondersteuningsstructuur, zoals het landelijke project voor de ondersteuning van het vrouwenvormingswerk 'EVA Bijt Door' en de provinciale emancipatiebureaus, waarvan er in Noord-Brabant drie kwamen: in Den Bosch, Breda en Gemert.
En er gebeurde meer. Vrouwen ontdekten hun lichaam en elkaar. Er ontstonden zelfhulpgroepen op het gebied van gynaecologie, eetverslaving en medicijngebruik, Vrouwen in de overgang (VIDO), DES-dochters, Vrouwen zonder baarmoeder en Vrouwen tegen seksueel geweld. In Eindhoven opende een Blijf-van-mijn-lijfhuis. Vrouwen leerden van elkaar te houden, wat soms leidde tot seksuele relaties. Lesbisch zijn werd (ook) een politieke keuze ('Liever Lesbies!'): normaal gevolg van het jezelf als vrouw belangrijk vinden en niet meer in onderdrukkende situaties willen leven. In de vrouwenhuizen werden thema-avonden gehouden over seksualiteit en verkrachting, die steeds meer vrouwen trokken.
Op vrouwenfeesten was het stampvol. Er kwamen vrouwenbands, vrouwenkoren, vrouwenboekhandels, vrouwendrukkerijen. Het ludiek nafluiten van mannen veranderde in serieuze demonstraties tegen seksueel geweld zoals de 'Heksennacht', waarin vrouwen de nacht en de straat terugeisten.
De groeiende belangstelling voor vrouwenhulpverlening leidde rond 1980 tot de oprichting van vrouwentherapiecentra zoals Kassandra in Eindhoven, Lilith in Tilburg en het landelijke project Balsemien in Den Bosch.
Het thema ‘vrouw en werk’ leidde tot bureaus die opkwamen voor de economische zelfstandigheid van vrouwen. In Tilburg, Breda, Den Bosch, Helmond, Uden, Roosendaal en Eindhoven werden vrouwenwerkwinkels opgericht met spreekuren voor herintredende vrouwen en cursussen beroepenoriëntatie en zelfstandig ondernemerschap. In 1985 werd in Tilburg een zogeheten vrouwenvakschool opgericht: de Annie van Dierenschool. Het PON riep het Platform Vrouw en Arbeid in het leven, een netwerk van vrouwen uit verschillende organisaties die zich bezighielden met vrouwen en arbeidsmarkt.
Tenslotte kwam er ook aandacht voor het thema bouwen en wonen, o.a. via woonbewustwordingscursussen in Den Bosch en de oprichting door een Brabantse vrouw van het landelijke platform ‘Vrouwen, bouwen en wonen’, dat zich in Rotterdam vestigde.
Het overheersende wij-gevoel van de jaren '70 maakte in de jaren '80 langzaamaan plaats voor een accent op verschillen. Allochtone vrouwen en vrouwen van kleur eisten hun eigen plaats op. In Tilburg ontstond in 1981 het eerste Centrum voor Buitenlandse Vrouwen in Nederland. Andere centra voor allochtone vrouwen volgden in Helmond, Oss en Roosendaal.
Inmiddels was er sprake van een vorm van institutionalisering, die in de praktijk ook tot een soort veralgemenisering en versnippering leidde. Zo ging het provinciale VOS-project op in het lokale aanbod basiseducatie. Provinciaal geld voor de steunfunctie ging half naar de traditionele vrouwenorganisaties, gekoppeld aan de Provinciale Vrouwenraad, en half naar de ‘nieuwe’ vrouwenbeweging. In 1989 werden de drie regionale steunpunten samengevoegd tot een provinciaal bureau in Den Bosch, Vrommes. Het liefst zag de provincie alle gesubsidieerde steunfuncties in één groot provinciaal vrouwencentrum ondergebracht. Ondanks verzet werd dat uiteindelijk het bureau voor Emancipatiezaken. Maar dan zijn we al ver in de jaren ’90.
Naar het thema Rebellerende vrouwen
Reageer hieronder en deel je herinneringen aan de vrouwenbeweging! Heb je nog foto's? Stuur ze dan naar info@bhic.nl. Vragen en opmerkingen kun je ook plaatsen op het forum.