Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Schutterij verjaagt de oproerkraaiers tijdens het Aansprekersoproer, 1696, Laurens Scherm, 1725 - 1733 via Rijksstudio |
Op 12 november van dat jaar werd een bericht de wereld ingestuurd, - afkomstig van de raad en rentmeester generaal der domeinen van Brabant Van Rhemen tot Rhemenshuijsen - dat er in de stad de nodige plunderingen en berovingen gepleegd zouden zijn door militairen van het garnizoen. Hij noemde onder meer de plunderingen en berovingen in de kantoren van diverse rentmeesters en ontvangers zoals Lormier, Kien, de Lannoij en Eelsing en de pachters Sterck, Blonket en van Leeuwarden. Rentmeester De Kempenaar was de dans kennelijk ontsprongen.
Men maakte zich ernstig zorgen over ‘s lands penningen, charters en andere belangrijke documenten. De Bossche schepenen wisten geen andere plaats te bedenken waar alle archivalia veiliger konden worden opgeborgen dan op de bestaande kantoren of particuliere. Zelfs de ijzeren kist van Lormier was gemolesteerd en door ‘een woedende hoop volk’ waren alle papieren verscheurd en zou men rond de 10.000 gulden hebben buit gemaakt. Goede raad tijdens die ‘treurige en kritieke toestanden’ was duur en men ging met elkaar in overleg. De raad en rentmeester generaal, de magistraat van de stad, de gouverneur en de krijgsraad kwamen de twintigste bij elkaar en bespraken allerhande maatregelen tot herstel van de rust en ter beveiliging van de vesting.
Cruciaal was, zoals het in de resolutie stond omschreven ‘op hoedanig eene wijse de belhamels van de onder het bijna gehele garnizoen ontstane revolte en de gevolgen van plundering roof en verdere onmenselijke euveldagen in de nacht van 8 op 9 november 1787 gepleegd te ontdekken, in hechtenis te nemen en naar merites te straffen!’.
Men overwoog om de vestingstad te voorzien van de nodige vertrouwde Staatse troepen en die van het oude garnizoen, nadat de boosdoeners gearresteerd waren, in schepen te laden en af te voeren naar een andere garnizoensplaats. Van hogerhand werd gesuggereerd om snel een extraordinaire commissie te benoemen om de zaken nauwkeurig uit te zoeken en voorstellen te doen om die ‘excessen en gewelddadigheden te stuiten’. Benoemd werden de heren Van der Staal, Camper en Mollerus de secretaris van de Raad van State. Zij werden op basis van daggelden betaald. De grootste zorg was het snel ontdekken van de daders en het beramen van plannen om de ‘discipline en subordinatie’ in het garnizoen te herstellen. Bovendien vroeg men advies aan de advocaat fiscaal van Brabant.
Overigens bleken de resoluties natuurlijk niet de enige bron te zijn waar dit nieuws vermeld stond. Vast en zeker zou in de annalen anno 1787 binnen het schepencollege van ’s-Hertogenbosch een aantekening gemaakt zijn over deze buitensporige gebeurtenissen. Uit nieuwsgierigheid bladerde ik door de uitgave ‘Ach lieve tijd’ waar in aflevering 3 het volgende stond beschreven, wat precies aansluit bij de tekst uit de resoluties.
“De gespannen verhouding tussen de patriotse burgerij en het Oranjegezinde garnizoen leidde op donderdagavond 8 november 1787 tot een hevige uitbarsting. Soldaten trokken al schietend door de straten, gooiden ruiten in en plunderden de huizen. Slechts de huizen van Oranjeklanten werden gespaard. Als teken van herkenning hadden die het licht in hun huizen laten branden. In totaal werden 250 huizen geplunderd. Van 629 huizen werden de ramen ingeslagen. De volgende dag ontvluchtte een groot aantal Bosschenaren de stad op karren en in rijtuigen hun overgebleven huisraad meevoerend. Pas op zaterdag keerde de rust terug”.
bron:
BHIC toegang 178 inv.nr.446 folio 330v dd. 21 november 1787; in Ach Lieve Tijd ‘de Bosschenaren en hun soldaten’ pag.72