
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
De eerste regels van Martens' verhaal zorgen er al voor dat je het in één ruk uit wil lezen. Zijn beschrijving van de kapel brengt je gelijk in een andere, mysterieuze wereld: 'Niet ver van 't station Mill aan de lijn der vroegere N.B.D.S. ligt vlak langs de spoorbaan de ruïne eener oude kapel. Ze rijst op uit een uitgestrekte boschage eiken hakhout en op een honderd schreden afstand kronkelt 'n beekje door 't plantsoen om nog verder op de weiden te drenken, welke er aangelegd zijn langs zijn boorden. Wat was dat voor een kapel? Wie was het, die uit vroom of dankbaar gestemd gemoed hier eenmaal, aan den rand der ontoegankelijke Peelmoerassen, dit heiligdom stichtte?'
Ontvoering
Het verhaal start in de elfde eeuw. De kapel werd bediend door een vrome monnik en was door diens vader, een machtig ridder, gesticht. Hij leefde als een kluizenaar, maar de trouwe dorpelingen kwamen hem iedere dag wat te eten brengen.
Op een donkere novembernacht klonken er plotseling dreunende slagen op de deur van de kleine kluizenaarswoning. Hij dacht dat een zieke zijn hulp nodig had en deed de deur open. Meteen stoven twee 'ijzergeharnaste ridders met het helmvizier gesloten' naar binnen. 'Schaf licht, gij monnik!' beet de grootste van de twee hem toe. Zijn taal verried dat hij niet afkomstig was uit de Brabantse gewesten.
Sidderend ontstak de monnik een kaars en de ridder kwam met een wel heel opmerkelijke vraag: 'Zijt gij bereid, vrome vader, op dit oogenblik een huwelijk te voltrekken?' De monnik sputterde tegen, maar de ridder liet er geen gras over groeien: 'Tenzij ge bereid zijt dadelijk het huwelijk tusschen hen beiden in te zegenen zonder hun ook maar een enkele vraag te stellen naar herkomst en geloof, jaag ik u dit zwaard op staanden voet door de keel.' Gelaten begaf de monnik zich naar de kapel van Mill, begeleid door de twee angstaanjagende ridders.
Dodelijk huwelijk
In de kerk ziet de monnik een geopend graf en een jonge maagd, 'zoo schoon, zoo rein als nimmer zijn oogen zagen. Doch de blos, die andere bruiden siert, was geweken van hare wangen,' zo beschrijft Martens de toestand in de kapel. Achter die 'schoone bruid' ontwaart de monnik een hoekige en tanige vrouw, die omschreven wordt als een 'ware heksengestalte.'
De bruidegom heette Theobald, de bruid Adelheid. Noodgedwongen stelde de monnik de vraag aan de bruidgeom, waarop een koud en koel 'ja' klonk, dat hol en lang weergalmde door de gewelven van de kapel. Ook Adelheid kon niet anders dan het jawoord geven, onder toeziend oog van de strenge heks. Vervolgens viel de bruid met een ijselijke gil bewusteloos in de armen van de verschrikkelijke vrouw.
De monnik werd vastgebonden en neergelegd voor zijn woning. De volgende ochtend, toen de dorpelingen hem vonden, haastten ze zich naar de kerk. Na flink geweld gaven de zware kerkdeuren mee en de monnik gaf bevel de doodskist te openen. Daar lag de schone Adelheid! Na enkele gebeden en het sprenkelen van wijwater werd het graf voorgoed gesloten.
Ruïne
Het is enkele eeuwen later. De monnik was vertrokken en sinds het noodlottige ongeval was er geen dienst meer gedaan in de kapel. De dorpelingen verafschuwden de plek en sloegen een kruis, zelfs al zagen ze de kerk alleen maar vanuit de verte.
Lijsterbessen schoten op in elke hoek, de uil bouwde zijn nest in de ledige nissen en in de winter klonk 't jammergehuil van de hongerige wolf door de beuken. Bij volle maan geloofden de dorpelingen dat de geesten wakker werden en opnieuw de uitvaart van de bruid vierden.
Herrijzenis van de heks?
Toch zou de kapel opnieuw een bewoonster krijgen. Vanwaar ze gekomen was? Men wist 't niet, men durfde 't niet te vragen. Tegen de muren van de ruïne had ze een hutje van plaggen gebouwd. Het was Maarte, de heks! Ze sprak met niemand, zocht kruiden in 't veld en woonde samen met de geesten in de kapel.
Tijdens onweersbuien dwaalde ze over het veld, steunend op haar staf en een 'vreeselijken glimlach om haar verrimpelden mond.' Volgens de overlevering liet ze hagel neerkomen op de akkers, tot grote frustratie van de dorpelingen. Op een dag was de maat vol. Drie knapen zagen de heks rare spreuken uiten op het boerenland en werden vervolgens door haar verjaagd. Enkele dagen later was de eigenaar van dat land ziek geworden en hij stierf.
'Met rieken en hooivorken gewapend toog men naar de spookkapel. Maarte, bevreesd voor den dreigenden troep, vluchtte binnen de vervallen muren, doch de woedende hoop zeulde takkenbosschen en stroo aan, stak er den brand in. Hoog laaiden de vlammen op en onder de brandende balken van het vermolmde dak vond Maarte een verschrikkelijken dood,' zo klinken Martens' poëtische woorden.
Wijze woorden
Wat een griezelig verhaal, al komen we vast nooit te weten of Adelheid echt heeft geleefd en in de kapel was begraven. En wat te denken van Maarte, de heks? Martens wist de gebeurtenissen in ieder geval prachtig te verwoorden. Hij sluit zijn brief af met de volgende wijze woorden:
'Zoo fluisterden de stemmen, wanneer ik zat op 'n oude steenbrok aan den voet der kapelruïne. (...) En nu? Vanaf mijn plek bij de bouwvallen zie ik hem ten hemel rijzen, den machtigen toren eener nieuwe kerk, als 't overwinningssymbool van ons oud, vaderlijk geloof op domheid en verwaande wetenschap, welke den God, die de eeuwen beheerscht, verwerpt. En blij klinkt de klokkenzang langs golvende akkers en geurende hei, de zang der christenliefde, die immer blijft.'