Strijd om het raadhuis

Ieder raadslid, of het nu uit Katwijk kwam, uit Klein-Linden of uit Groot-Linden, iedereen wilde het raadhuis in het eigen dorp hebben. Het ene dorp leek daarbij niet voor het andere onder te willen doen. En als het nu ging om ver uit elkaar liggende gemeenschappen met grote tegenstrijdige belangen, dan kun je je daar misschien nog iets bij voorstellen. Maar de relatief kleine dorpen die samen Linden vormden, lagen op een steenworp afstand van elkaar. Prestige wil wat.

De raad viel tenslotte uiteen in een kleinst mogelijke meerderheid voor het middelste dorp (Klein-Linden) en een grootst mogelijke minderheid voor Groot-Linden (Katwijk deed op een gegeven moment niet meer mee).

Dankzij die ene stem meerderheid viel op 13 januari 1876 het besluit om het raadhuis in Klein-Linden te bouwen. Maar daarmee was de race nog niet gelopen. Men bleef de discussie aangaan en zelfs toen de bouw van het raadhuis al was begonnen, leek er nog steeds niets definitief. Het vertrek van het raadslid Van de Hoek in de loop van 1876 leidde namelijk tot het verdwijnen van de meerderheid die voor de vestiging in Klein-Linden was geweest.

In november 1877 besloot de raad dan ook om het perceel Den Hollandsen Hoek te verkopen en met de opbrengst hiervan het raadhuis te Klein-Linden af te breken en weer op te bouwen in Groot-Linden. Maar nu kwamen hogere machten in beweging: Gedeputeerde Staten gingen met dit besluit niet akkoord. Hoewel de Groot-Lindense fractie nog bleef tegensputteren, moest men uiteindelijk ook hier zwichten voor het dreigement van GS om de begroting voor 1878 niet goed te keuren. Dan zou de gemeente onbestuurbaar worden, en dat was voor zelfs de fanatiekste Groot-Lindenaren een stap te ver.