Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
De burgemeester van Dongen speldde hem het bronzen ereteken verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau op. Door de Koninklijke Nederlandse Zuivelbond werd hij geëerd met een zilveren medaille. De ingelijste oorkondes met medailles hebben tot zijn dood een prominente plek in huis gehad. Als hij ons vertelde over “zijn” melkfabriek wees hij dan ook trots op zijn onderscheidingen.
Het ontstaan van coöperaties heeft veel invloed gehad op het leven van de Brabantse boerenstand. Dit artikel biedt een blik op het leven van Martinus van Dongen als stoker bij het[i] Dongense melkfabriek. Het toont het hoe en waarom van het coöperatieve denken. De grote impact van coöperaties op de welstand van landbouwers en werknemers is na lezing duidelijk.
Martinus (Tinus) van Dongen was de vader van mijn moeder. Hij werd 5 september 1893 in de Heistraat in Oosterhout geboren als zesde kind van landbouwer Roeland van Dongen en Adriana van de Corput.
Zijn moeder stierf in 1896 op 37 jarige leeftijd tijdens de bevalling van haar negende (doodgeboren) kind. Twee jongens waren al op jonge leeftijd overleden. Roeland bleef achter met zes kinderen van 0-9 jaar.
Uit de familieverhalen komt naar voren dat het gezin arm was. Straatarm. Tinuske en zijn jongere broertje Toontje werden na de dood van hun moeder ondergebracht bij familie in Dongen. De meisjes gingen al snel als inwonende meid werken.
Oosterhout kende in de 19e eeuw een aantal grote boerenbedrijven. Het merendeel van de landbouwers bestond uit keuterboeren, zij produceerden meestal voor eigen gebruik. Een misoogst of veeziekte trof hen direct in hun bestaanszekerheid. De belangrijkste manier om hun schamele inkomsten aan te vullen was boter maken. In de periode dat mijn overgrootouders een bestaan probeerden op te bouwen heerste een grote landbouwcrisis. Door de invoer van goedkoop graan kelderden de graanprijzen, de boterprijzen zakten in. De Brabantse boter was op het einde van de negentiende eeuw van inferieure kwaliteit, slechte hygiëne op de boerderij, geen constante kwaliteit en gesjoemel. De kleine boeren voelden snel de gevolgen, ze waren laag opgeleid en wars van veranderingen. In 1900 brengt de commissaris van de koningin een bezoek aan Dongen. “Het gaat den boeren in Dongen slecht; volgens B. en W. zijn de boeren lui en onbekwaam; vele boerderijen zijn te koop.”
Op het einde van de negentiende eeuw ontstond een grote kloof tussen rijke ingezetenen versus arbeiders en kleine boeren. Bij het vinden van een oplossing speelde in Noord-Brabant de sociale leer van de Rooms Katholieke kerk een belangrijke rol. In zijn encycliek Rerum Novarum verwoordt paus Leo XIII de katholieke visie: De ongebreidelde verrijking van een klein deel van de bevolking is verwerpelijk, evenals de socialistische klassenstrijd.
De oplossing voor katholieken is het bundelen van krachten. Niet in de strijd tussen bevolkingsgroepen, maar in harmonieuze samenwerking ligt de oplossing. Dit coöperatieve denken heeft grote invloed gehad op de emancipatie van de Brabantse boer, de clerus heeft hierbij een stimulerende én dominante invloed gehad.
Op 11 maart 1894 geeft landbouwleraar Van Hoek in Dongen een lezing. De verdiensten van de boeren blijven dalen, daarom zijn veranderingen nodig. Melkvee anders fokken en verzorgen, betere hygiëne in de stal en bij de bereiding van boter kunnen helpen. Maar als de boeren gezamenlijk een fabriek stichten voor de verwerking van melk tot boter kunnen echte klappen gemaakt worden. Hij haalde het voorbeeld van dorpen in Noord-Brabant aan waar door de stichting van een roomboterfabriek een nieuw tijdperk voor de verarmde boerenstand was aangebroken. Hij spoorde de Dongense boeren aan om de handen ineen te slaan: “Eendracht maakt macht en goud”. Na vijf jaar vergaderen en discussiëren valt op 4 februari 1899 het definitief besluit: in Dongen komt een melkfabriek: “Cooperatieve Stoomzuivelfabriek Dongen”. Dan gaat het snel. De 116 deelnemende boeren kozen een bestuur, er kwam een bron voor voldoende geschikt water, een aanbesteding voor gebouw en machinerieën. Op 21 november van hetzelfde jaar draaide het melkfabriek. In 1902 waren 480 boerderijen aangesloten en verhaalden kranten al snel van een groot succes.
Bij de start van coöperaties was er veel aandacht voor bestuur en directie. Jaarvergaderingen, aantal aangesloten boeren, kilo’s geproduceerde boter staan in de krant. Uit de beginjaren heb ik geen artikelen gevonden waarin de werknemers voorkwamen, Uitzondering is het ongeval in 1902 waarbij de stoker tijdens het smeren van de stoommachine gevallen is en overleden. Als blijkt dat de coöperatie succesvol is en het belang van goed personeel duidelijk, ontstaat een vorm van personeelsbeleid. Er komt een hiërarchische indeling van functies waarin na de directie de stoker en de botermaker staan, onderaan de ladder komt de loopjongen.
Langzaamaan ontstaan steeds meer sociale voorzieningen. Zo is in de dertiger jaren een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid in Brabantse coöperaties gemeengoed.
Tinus van Dongen wisselde vanaf zijn derde jaar vaak van woonadres, Gilze, Dongen, Oosterhout. Op 24 juli 1919 trouwt hij in Dongen met mijn oma Maria (Mieke) Horsten, in de huwelijksakte staat zijn beroep voerman. In het bevolkingsregister van 31 december 1918 staat achter zijn naam, het beroep van voerman doorgestreept en is hij zuivelbewerker. In een latere versie wordt zuivelbewerker doorgehaald en wordt stoker.
De welstand van het gezin van Tinus van Dongen en Mieke Horsten groeide tussen 1919 en 1940. Na hun huwelijk woonden zij in bij hun (schoon)vader, de twee oudste kinderen werden daar geboren. Na een aantal verhuizingen hadden zij vanaf 1938 een ruim, vrijstaand huurhuis met flinke tuin en schuur in de St. Josephstraat . Als stoker bij een melkfabriek dat draaide op stoomkracht had Tinus een verantwoordelijke, onontbeerlijke functie. Zonder stoom lag het fabriek plat. Buiten werktijden moest het vuur op een waakstand blijven. Hij onderhield en repareerde de machines, deed kleine reparaties aan ander materiaal in het melkfabriek. Hij vertelde dat in 1939 een nieuwe zuivelfabriek in Dongen werd gebouwd, de tekeningen voor de stoomleidingen maakte hij. Na de directeur was hij één van de best betaalde medewerkers en genoot binnen de fabriek aanzien. Op de foto van het personeel in 1940 zit hij dan ook links naast de directie op de eerste rij.
’t Melkfabriek was voor de van Dongens niet zo maar een werkgever. Altijd werd er met trots en respect over gesproken. Opa verdiende wat bij met activiteiten die indirect met het melkfabriek te maken hadden.
Het gezin had in de St. Jozefstraat een flinke moestuin en een varkensstal. Hij kwam iedere middag thuis eten. Steeds met twee volle emmers taptemelk (restproduct na het ontromen) voor het varken.
In de tijd dat de meeste cafés nog geen koelkasten hadden maakte hij in het fabriek staven ijs. Dongense kasteleins konden daarmee eten en drinken koelen. Mijn moeder vertelde dat zij door de week langs de bekende adressen ging vragen hoeveel ijs ‘s zaterdags nodig was. Zaterdagmiddag trok Tinus in de fabriek de staven naar boven. Hij vulde het water bij voor de volgende ronde en met de handkar bracht hij het ijs rond.
Maandag was in de meeste huishoudens wasdag maar niet bij de van Dongens. Zaterdagavond liepen de meiden met de manden nat wasgoed naar het ketelhuis, want terwijl daar niemand rondliep droogde de was prima.
Tijdens de bevrijding heeft het gezin een aantal dagen en nachten in de kelders van het melkfabriek kunnen schuilen. De verstandhouding tussen mijn opa en “dun botterdirk” was prima en natuurlijk werkte één van de tantes als dienstbode bij hem.
Toen Martinus van Dongen in 1960 zijn 40-jarig jubileum bij de Coöperatieve Zuivelfabriek Dongen vierde was hij 66 jaar oud. In deze jaren had de boerenstand in Brabant een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Van een armoedig bestaan als keuterboeren klommen zij op naar een bestaansniveau waar hun ouders niet van durfden dromen. De landbouwcoöperaties hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld. Zeker de coöperatieve zuivelfabrieken hadden grote economische en sociale gevolgen voor kleine boeren. Niet alleen voor de boerenstand waren de gevolgen van het coöperatieve denken en handelen ingrijpend. Werknemers vonden in de melkfabrieken meestal een solide werkgever met redelijke tot goede primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. De ontwikkeling van Tinus van Dongen als zoontje van een arme Oosterhoutse keuterboer tot hoofd van een mooi gezin waar “niks tekort” was, is daarvan een mooi voorbeeld. Hij kon er nog veel jaren trots op terug kijken.
Met speciale dank aan Bert Oomen (Heemkundekring “De Heerlijkheid Oosterhout)