skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Saskia Green
Saskia Green Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Saskia Green
Saskia Green Bhic

Verhalen rond het keetvuur 6: de tyfusepidemie van 1925

In de ruige Biesbosch verbleven de arbeiders in vroeger jaren in keten. Door kieren en spleten was het verblijf vooral 's winters daar geen pretje. Geen water, geen stroom, geen toilet. Geen wonder dat ze blij waren als ze op zaterdagmiddag terug konden keren naar hun dorp Hank. Bij vroege duisternis in de winter waren ze gedwongen om al vroeg naar de keet te gaan.

Stille keet

Het was stil in de rattenkeet op Jannezand. Door de regen en de wind was de temperatuur niet aangenaam meer, ook al was het begin september. De polderwerkers kwamen na de lange en zware dag terug in de keet. Vandaag was het zwoegen om uit die zompige klei de aardappels te rooien en dan ook nog naar het gerief van de boer zoveel als mogelijk van de klei te ontdoen. Nee, het had ze niet mee gezeten vandaag. Het keetvuur werd toch aangemaakt, zij het dan om alleen maar het vocht te verdrijven. De verhalen bleven deze keer echter achterwege. Zelfs Cees van Ai, die meestal toch wel een smeuïg verhaal wist te vertellen, zat stil voor zich uit te staren. Het was Hankse kermis en gisteren op zondagmiddag waren ze allemaal nog wel ergens in een van de tien cafés geweest die Hank rijk was destijds of aan de platte Ka waar een armetierige ezel de mallemolen in beweging hield. Maar overal waar men kwam werd er ingetogen gefluisterd. Niemand was uitbundig.

De eerste zieken

Op zachte toon werd er gesproken over de jonge kinderen de Wit die ernstig ziek waren. Ze woonden op de T-kruising van de Korte Dijk met de Buitendijk. De dokter uit Dussen was al tweemaal geweest, maar de plotseling opkomende koorts wilde maar niet wijken. Dus waren de gedachten bij het keetvuur bij deze kinderen. Hoe zou het met ze gaan. De rattenkeet stond hemelsbreed slechts twee kilometer van de kerktoren van Hank, maar even gaan kijken om te horen of er nog meer gevallen bij waren gekomen ging gewoon niet. Met tij tegen was het zeker anderhalf uur roeien en de polder ka uitlopen tot aan de Postsloot was ook geen pretje. Bovendien had je daar dan een bootje af moeten meren om aan het Sluiske te kunnen komen.. Waarom komt er hier geen brug over de Bleek zei Piet dan hadden we elke avond thuis kunnen zijn. Nu horen we of zien niets.

Broer en zus Peter en Mientje de Wit (bron: Digitaal archief stichting Archief*Kring Hank)
Broer en zus Peter en Mientje de Wit (bron: Digitaal archief stichting Archief*Kring Hank)

Enkele dagen later waren Peter en Mientje de Wit dood. Het bericht deed dan ook al gauw de ronde dat ze gestorven waren aan de besmettelijk ziekte tyfus.

Epidemie

Ook de volgende weken bleef het stil bij het Keetvuur. De epidemie sloeg hard toe in Hank. De zoon Jan Herman van Frans die tegenover het gezin van der Pluijm woonde kreeg ook de tyfus. Er kwamen steeds meer gevallen. De pastoor voelde zich geroepen om vanaf de kansel zijn parochianen er op te wijzen hoe besmettelijk de ziekte was. In oktober beierde de doodsklok bijna dagelijks en met grote angst hoorden de bewoners dit aan.

Zo kwam ook nog de bietencampagne op gang en de karren vol bieten die langs de huisjes aan de dijk kwamen waar iemand aan tyfus leed veroorzaakten een ware marteling door de schokken. De pastoor gelastte dan ook dat er voor deze huisjes stro werd gelegd, zodat het wat dragelijker werd voor de zieken. Er werd aangeraden om creoline te gebruiken. Ook aan de ingang van de scholen stonden bakken met creoline waar de leerlingen de klompen in moesten dompelen voor ze de school ingingen. Mensen die de creoline niet konden betalen konden gratis bij de pastoor een fles halen. Het gemeentebestuur was armlastig en de beloofde hulp vanuit het provinciehuis kwam er maar niet. Pastoor Willaert kon dit niet langer aan zien.

Pastoor dwingt hulp af

Op een morgen ging hij de pont over bij Keizersveer en toog met wandelstok naar Raamsdonksveer en nam daar het Halve Zolenlijntje naar ‘s-Hertogenbosch. Hoe dichter hij Den Bosch naderde hoe meer hij zich opwond. Het inleidend gesprek met de ambtenaar was naar de zin van de pastoor te ambtelijk. Hij stond op, greep zijn wandelstok en sloeg zo hard op tafel zodat het stof alle kanten in vloog en schreeuwde dat ambtenaartje toe: “Uw hulp komt als we allemaal dood zijn!“ De pastoor en de stok hadden goed werk gedaan en reeds een week later stond er tussen de kerk en het klooster een ziekenbarak met verplegend personeel. Achter de barak werd een groot diep gat gegraven waar al het afval in moest en daarna afgedekt met een laag kalk. Het vervoer van de zieken naar de barak gebeurde ‘s avonds met ziekenwagentjes met houten wielen. Een ware marteltocht.

Bidprentjes van drie overledenen (bron: Digitaal archief stichting Archief*Kring Hank)
Bidprentjes van drie overledenen (bron: Digitaal archief stichting Archief*Kring Hank)

Om de epidemie te beteugelen mochten overledenen niet meer in de kerk komen. Zij werden opgebaard in de kelder onder de kerk. Het kerkkoor zette zijn gezangen pas in op het kerkhof, dit voor de rust van de zieken in de barak. Ook hier stonden weer de gebruikelijke bakken met creoline.

Belofte aan Maria

De pastoor en de parochianen deden een belofte: als de epidemie zou wijken dan zou op de plaats van de barakken een park gebouwd worden, opgedragen aan de Heilige Maria. Langzaam keerde in november ook de rust weer in al de keten van de Biesbosch. De epidemie was onder controle. Ongeveer 30 mensen werden besmet waarvan er zes overleden, meest in de gevoelige leeftijd tussen veertien en twintig jaar. Het Hankse cabaret zong dan ook in die tijd: "Voorbij zijn de tijden, voorbij zijn de rouwen, voorbij is die tijd zo koud en kil."

Dit verhaal, opgetekend door Toon van Janus van Sjanen, is eerder verschenen in de serie Stoere verhalen bij het keetvuur (website Stichting Archief*Kring Hank)

Hebt u ook nog zo'n verhaal? Laat het Archief*Kring Hank weten!

Meer Stoere verhalen bij het keetvuur? Klik dan hier

In 2004 bracht René Bastiaanse voor een aflevering van het programma De Wandeling (Omroep Brabant) een bezoek aan zo'n keet.

Bekijk hier de aflevering van De Wandeling

 

Reacties (2)

Marilou Nillesen
Marilou Nillesen bhic zei op 11 mei 2021 om 16:47
Een verhaal dat in het licht van deze tijd opmerkelijk leest, Louis. Mooie bijdrage, dank daarvoor.
Norah zei op 8 juli 2021 om 12:26
Ach, wat triest. Nooit geweten dat deze epidemie zich in 1925 afspeelde. Mijn jongste oom moet het ook gevat hebben, maar heeft het overleefd. Hij was toen twaalf jaar.

Reageer op dit verhaal

Heb je al een account? Log in met je gegevens.

Heb je nog geen account? Plaats zonder inloggen, of Registreer een account

Help spam voorkomen en los de volgende som op:
Geef mij een andere som.