
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
De manoeuvres begonnen op 16 september met divisie-oefeningen, die werden geleid vanuit Den Haag en Breda. In de nacht van 20 op 21 september trad de "oorlogstoestand" in, die tot en met 26 september duurde.
In en rond het Gelderse rivierengebied voerde het “blauwe leger”, dat vanuit Brabant optrok, strijd met het “rode leger” - pas later kreeg die term een andere betekenis – dat vanuit het noorden kwam.
Voor het eerst werden vliegtuigen ingezet, om te zien of ze bruikbaar voor het leger waren. Ook luchtballonnen en luchtschepen behoorden in die dagen nog tot de opties. Bewapend waren de vliegtuigen niet.
Op een weiland bij De Pettelaar – de Zuiderplas bestond nog niet – werd een vliegkamp ingericht. Tenten en een houten barak van de Rotterdamse Vliegvereniging dienden als hangar. Het gebied hoorde in 1911 nog bij Sint-Michielsgestel. Na een latere grenswijziging kwam het onder 's-Hertogenbosch te vallen.
Zes piloten namen deel aan de legeroefeningen. Ze voerden vooral verkenningstaken uit en rapporteerden aan de legerleiding. De bekendste onder hen is wel Marinus van Meel, op dat moment dienstplichtig sergeant. Hij had een paar maanden eerder zijn vliegbrevet behaald. Met zijn eigen toestel, een Farman die bekend stond als De Brik, nam hij deel aan de oefeningen. Zijn passagier-verkenner was luitenant F.A. van Heyst.
Overigens waren alle toestellen afkomstig uit privébezit; het leger kocht zijn eerste vliegtuigen in 1913. Luitenant Hein ter Poorten van het KNIL, reserve-luitenant J. Labouchère, dienstplichtig sergeant Henri Bakker uit Den Bosch en de burgers J. van Bussel en F. Lütge waren de overige “aviateurs”.
Verkennen en navigeren viel in die dagen nog niet mee. Op maandag 25 september voerden twee vliegtuigen verkenningen uit bij de Nederrijn, om te ontdekken of het rode leger een brug over de rivier had geslagen. Piloot Van Bussel maakte om 10 uur een noodlanding bij Culemborg: door de wind kon hij zijn kaart niet meer lezen. Geen nood: met een geleende fiets reed hij via Beusichem, Ravenswaaij en Rijswijk tot bij Maurik en weer terug. En voltooide zo zijn verkenning verder vanaf de grond. Tegen half vijf steeg hij weer op om via Geldermalsen en met nog een tussenlanding bij Zaltbommel weer naar De Pettelaar terug te vliegen. De vijand had hem niet opgemerkt!
De pachter van het weiland waar Van Bussel was geland deed die dag goede zaken: de Blériot trok veel bekijks en hij vroeg 5 cent voor het betreden van zijn weiland. Minder gelukkig was een artillerist: hij was zo gefascineerd door het overvliegen van een vliegtuig dat hij even niet oplette en te dicht bij een vuurmond stond. Dat kostte hem één of mogelijk zelfs beide ogen.
Na de legeroefening trok men de conclusies. Over het vliegveld was men niet tevreden. Het was te klein en ook de organisatie ervan liet te wensen over. De vliegtuigen hadden een beperkte inzetbaarheid, omdat alleen rond zonsopgang en zonsondergang de atmosfeer voldoende stabiel was. Navigatie vormde een probleem, vooral als er geen plaats was voor een passagier-verkenner. Ook de geringe vlieghoogte was een nadeel.
Wel overtrof de inzetbaarheid die van de ballon.
Hoewel de ervaring dus niet onverdeeld positief was, kwam twee jaar later de Luchtvaartafdeling van de Landmacht tot stand, de voorganger van de Koninklijke Luchtmacht.
En welk leger had er nu gewonnen? Die strijd bleef onbeslist.