skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Mariët Bruggeman
Mariët Bruggeman Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Mariët Bruggeman
Mariët Bruggeman Bhic

Vrome vrouwen in Maria-Graf

Rien Wols
Rien Wols Bhic
vertelde op 2 november 2009
bijgewerkt op 30 april 2014
Ruim vijf eeuwen lang, van voor 1300 tot na 1800, kende Grave binnen zijn muren een groep devote vrouwen. Aanvankelijk waren dat begijnen, later nam een deel van deze vrouwen de regel van Franciscus aan.

Vanaf de tijd van de Tachtigjarige Oorlog maakten de autoriteiten het die vrouwen steeds lastiger om hun levenswijze voort te zetten. Uiteindelijk stierf de gemeenschap in het begin van de 19e eeuw uit. De kapel van de nonnen bestaat nog wel: het is de protestantse kerk.

Aan het eind van de 13e eeuw ontstond er in Grave een kleine gemeenschap van vrome vrouwen, begijnen, die zonder kloosterregel samenleefden. Dergelijke vrouwelijke lekengemeenschappen bloeiden in deze tijd overal in Europa op, maar voornamelijk in het noorden van Frankrijk, Vlaanderen, Brabant, Luik en de Rijnstreek in Duitsland, van Keulen tot Bazel. In Grave begon het begijnhof in de tijd van heer Jan van Cuijk I (1254-1308).

Omdat de kerk bang was voor ketterijen, werden na 1311 (Concilie van Vienne) alleen nog maar begijnen getolereerd die zich vrijwillig samenvoegden in conventen of begijnhoven onder leiding van kloosterlingen of een priester. De begijnhoven werden door een muur omgeven en tussen zonsondergang en zonsopgang van de buitenwereld afgescheiden.

De begijnen leefden er een godvruchtig leven met alle dagen het volgen van de heilige mis, luisteren naar de preek, gebedsstonden en het lezen van de psalmen. Bovendien baden zij reeds vroeg de Mariale devotie van de rozenkrans. De begijnen stelden zich onder leiding van een grootmeesteres en volgden statuten die door de bisschoppen (of de wereldlijke overheid) werden goedgekeurd.

In Grave leefden de begijnen de eerste eeuw volgens de privileges en gebruiken van het Groot-Begijnhof in ’s-Hertogenbosch. In 1436 schreef hertog Arnold van Gelre aan de begijnen nieuwe statuten voor en bepaalde hun aantal op 16. Hij stelde bovendien de deken van Grave en de prior der kruisheren van Sint-Agatha tot visitators aan. Op 13 april 1459 (Goede Vrijdag) nam een gedeelte van de zusters de derde regel van de Heilige Franciscus aan. En zo begon de opbouw van een nieuw klooster.

De nonnen kregen onderdak in een huis van Willem van Egmond, broer van hertog Arnold. In tegenstelling tot de oorspronkelijke begijnen legden deze vrouwen dus een eeuwige gelofte van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid af.

Spoedig daarna kreeg het begijnenklooster, dat de naam droeg van Maria-Graf (Sepulcrum Mariae in het Latijn), een eigen kapel: op 18 augustus 1475 gaf de bisschop van Luik de nonnen toestemming voor een eigen gebedshuis en een kerkhof. Verder mochten ze een habijt dragen en de drie geloften afleggen. Nog vele jaren hebben begijnhof en klooster Maria-Graf naast elkaar bestaan, tot kort na 1639 het begijnhof bij het klooster is ingelijfd.

De Tachtigjarige Oorlog heeft ook de begijnen en nonnen van Maria-Graf niet ongemoeid gelaten. Het begon al in 1581, toen zeven nonnen uit Haren naar Grave vluchtten. Na het overlijden van de mater en twee zusters besloten de overige nonnen in 1588 zich aan te sluiten bij Maria-Graf. Dat betekende dat de bezittingen van het voormalige Harense klooster toevielen aan Maria-Graf. Dat duurde uiteindelijk maar een jaar of vijftig, want toen het Harense klooster in 1642 werd hersteld, moesten die bezittingen weer worden teruggegeven.

Had de vlucht van de Harense nonnen naar Grave nog gunstige effecten gehad, de verovering van Grave door prins Maurits in 1602 pakte voor de nonnen minder goed uit. Als heer van het Land van Cuijk verordonneerde Maurits dat de zusters van Maria-Graf hun religieuze leven mochten voortzetten, maar ze mochten geen nieuwe novicen meer aannemen. Zonder de religieuzen direct te verdrijven (zoals onder het Staatse gezag in de Meierij wel gebeurde), zorgde Maurits er op deze manier voor dat ze langzaam zouden uitsterven.

Dat dit uiteindelijk niet gebeurde, was te danken aan Maurits’ opvolger, Frederik Hendrik, die het klooster in 1630 en 1634 vergunning gaf om vier nieuwe novicen aan te nemen. Een voorbeeld van de wijze waarop het bewind van de Oranje's voor de katholieken vaak milder uitpakte dan het Staatse gezag elders in de generaliteitslanden.

Een dergelijke vergunning werd in de jaren daarna, tot 1670,  met grote regelmaat vernieuwd. Toen die vergunningen ophielden, begon het klooster aan een langzaam afstervingsproces. In 1731 was dat proces bijna voltooid en werd iedere hoop op verbetering definitief gesmoord, doordat het verbod op het aannemen van nieuwe novicen nadrukkelijk werd vernieuwd. Het convent bestond op dat moment nog maar uit zeven religieuzen.

Ze moesten ieder jaar een lijst van nog in leven zijnde nonnen inzenden. Dertig jaar later, in 1760, waren er nog maar drie in leven. En juist op het moment dat het einde van het klooster opnieuw in zicht was, besloot stadhouder Willem IV als heer van het Land van Cuijk, toe te staan dat het klooster nieuwe novicen aannam. Zo zag het klooster opnieuw zijn voortbestaan verzekerd, zij het kwijnend.

Toen brak het najaar van 1800 aan. De storm van 9 november bracht het klooster zoveel schade toe, dat het onbruikbaar was geworden. Er leefden op dat moment nog twee zusters, die hun heil zochten bij inwoners van de stad. En wat al die jaren uiteindelijk niet was gebeurd, gebeurde onder de Franse overheersing in 1802: het klooster werd opgeheven en de kloostergoederen werden verbeurd verklaard en vielen aan de Staat toe. De kloosterkerk kwam in gebruik bij de hervormden.

Een deel van de inkomsten van het klooster moesten blijven dienen om de twee laatste, nog levende religieuzen te onderhouden. De beide bejaarde nonnen hadden nog heel wat te klagen over hun uitkering, die vaker niet dan wel kwam. Ze wendden zich in 1809 tot koning Lodewijk Napoleon en in 1815 tot koning Willem I (bij zijn bezoek aan Grave in dat jaar).

Toen Theresia van de Linden en Clara van ’t Zand, beiden meer dan 70 jaar oud, ten slotte overleden waren, was dat ook tegelijk het einde van ruim vijf eeuwen vroom vrouwenleven in Grave. Aan materiële herinneringen aan al die generaties begijnen hebben we nog de Bagijnenstraat en de protestantse kerk.

Leny van Lieshout heeft een lijst van oversten en zusters van Maria-Graf samengesteld. Die kun je hier lezen of downloaden (PDF, 31 kB).

Reacties (17)

marij van diggelen zei op 15 maart 2010 om 20:09
zegt de naam Stijntje Vos iets zij is vanuit Haren gekomen en in 1582 het begijnhof begraven.Weet iemand daar
iets meer over. ???????
Zij was overste in Grave in het klooster Maria -Graf.
Annemarie van Geloven zei op 17 maart 2010 om 12:13
Beste Marij,
Bij het BHIC op de locatie Den Bosch bevindt zich het archief van het Klooster Mariëngraf in Grave, 1360-1850(toegang 248). Daarin bevindt zich een cartularium (inv.nr. 1), waarin overleden zusters en andere personen vermeld worden, maar helaas pas van na 1582. Maar misschien is het leuk het cartularium eens door te nemen. Je weet maar nooit wat je tussen de regels aantreft...Het is vrij goed te lezen.

Ook is er een boek(je) op de locatie Grave van BHIC met de titel: Th.N. Hamers, Het "begijnen" klooster Te Grave (toegangsnr. 1577,inv.nr. Gdoc45/1282)

Zowel de inventaris van het kloosterarchief als het boekje kun je vinden op onze website via Historisch Onderzoek (groene vierkantje).

Dus, als je eens in de buurt bent, kom dan eens even kijken.

percilla zei op 3 november 2010 om 08:28
kan iemand mij even helpen
ik kom niet uit graven en ik MOET morgen presenteren ik heb antwoorden op deze vragen nodig please help me.

Wat is het?
Waar staat het?
Wanneer is het gebouwd?
Waarom is het gebouwd?
Waar diende het toen/nu voor?
is het herbouwd/gerestaureerd zo ja waarom?
Mylene Rutten, namens BHIC bhic zei op 3 november 2010 om 10:56
Hallo Percilla,
Jammer dat jouw planning weinig ruimte biedt om onze studiezalen te bezoeken. Ter plekke zijn diverse bronnen te onderzoeken over de vrome vrouwen in Maria-Graf. Ik raad je aan de gegevens uit het verhaal te gebruiken. Zoals hierin beschreven is, staat de kapel van de nonnen nog. Dit is de protestantse kerk, Bagijnenstraat 1. Op onze site tref je foto's aan van deze kerk. Zoek onder geschiedenis, Brabantse foto's en protestantse kerk. Het voormalige klooster is het grote gebouw aan de Tolschestraat. Ze bezaten ook vele gronden. Ze zijn vertrokken aangezien het aantal nonnen afnam. Succes morgen!
percilla zei op 3 november 2010 om 15:11
weet u toevallig ook wanneer de kapel is gebouwd en door wie?
Mylene Rutten, namens BHIC bhic zei op 4 november 2010 om 10:43
Hallo Percilla,
Wanneer en door wie de kapel gebouwd is, vergt nader onderzoek op onze studiezalen. In ieder geval is de kapel van middeleeuwse datum. Waag je er een bezoekje aan?
Leny van Lieshout zei op 26 november 2010 om 17:16
Ik heb vele jaren geleden een lijst gemaakt van de begijnen en zusters die in het archief worden genoemd. Stijntje Vos komt daar niet op voor. Het begijnhof/klooster had een eigen kerkhof. De begrafenissen daar zijn opgetekend in de protestantse kerkrekeningen (vanaf 1626, zeg ik uit het hoofd). Te laat dus voor Stijntje. Misschien is er iets te vinden in het rechterlijk archief? (De vroege periode is door Henk Essink geindiceerd op namen, fichier in het BHIC.) In binnenkort te maken permanente tentoonstelling in het Graafs museum zullen de nu bekende gegevens over de twee Graafse begijnoven worden verwerkt. Ik stuur de lijst van begijnen/zusters op naar het bhic.
Leny van Lieshout. zei op 28 november 2010 om 23:34
Ter aanvulling: de kerkrekeningen zijn bewaard vanaf 1628, en wel in het stadsarchief. De voorlopige inventaris van het stadsarchief noemt het jaar 1635, maar er is een door Harm Douma verworven eerder deel en dat begint in 1628. Zie de getypte inventaris (als die er nog is!) van het stadsarchief.
En voor de volledigheid: in die rekeningen staan ook alle katholieken en de namen van al diegenen die vanuit Grave naar elders zijn gebracht om daar begraven te worden.
Ik heb de eerste 10 jaren geklapperd en wil daar nog mee verder.
erna zei op 9 februari 2019 om 15:05
Hallo Leny
Is er ook een inventarisnummer van die kerkrekeningen die je geklapperd hebt?
Marilou Nillesen
Marilou Nillesen bhic zei op 11 februari 2019 om 09:29
Hallo Erna, omdat het alweer even geleden is dat dit gesprek plaatshad, stuur ik Leny even een mailtje om haar op jouw vraag te wijzen.

Wordt vast vervolgd.
Marilou Nillesen
Marilou Nillesen bhic zei op 12 februari 2019 om 09:22
Goedemorgen Erna, via Leny heb ik inmiddels het antwoord: Het is toegang 7156, nr. 410.1 (dat wordt dus nu gescand)

Kun je daarmee uit de voeten?
erna zei op 12 februari 2019 om 10:23
graag marilou, en stuur je het dan naar me op? je kent mijn mailadres inmiddels -))
bedankt voor je hulp
Marilou Nillesen
Marilou Nillesen bhic zei op 12 februari 2019 om 15:32
Zodra de scanning is afgerond, komen ze online op onze site te staan, Erna... nog makkelijker ;)
Rob E zei op 17 december 2019 om 19:46
Beste mensen,

Op 29-10-1733 belenen de 'eerwaarde zusters van Grave' een bouwhof in St Anthonis (zie 7045.8, p. 47-8). De zuster die hier optreedt is Barbara Kerstens.

Rond 1800 is deze bouwhof verkocht aan de toenmalige pachter; inmiddels weet ik precies waar ze gelegen was.

Ik heb een idee wie Barbara Kerstens / Christiaens moet zijn geweest. Ze komt als getuige voor bij dopen in Beugen (tussen 1692-1708) bij haar broer Martinus Jacobs Kerstens, haar zuster Gerarda Christiaens x Leonardus Lunnissen en in Sambeek bij haar broer Henricus Jacobs Kersten x Ant. Hermans (1717-31). Ze is wrsch in Beugen begraven in 1773.

Ik heb (voor nu) twee vragen.

1. Waar ik niet achter kan komen is wat het verband was tussen Barbara en de zusters in Grave. Ze staat niet op de lijsten van zusters die ik heb kunnen inzien. Toch moet ze een belangrijke functie hebben gehad, want ze gaat in 1733 een lening aan namens de zusters.

2. Een andere vraag is wanneer de zusters in Grave de bouwhof in St Tunnis hebben verworven. Vermeldingen ervan komen voor in de St Tunnisse grondbelastingboeken van begin 18e eeuw, zeg vanaf 1720. Er wordt geen eigenaar genoemd.

Ik heb ook al een blik geworpen op de lijsten van bezittingen van de zusters van Mariëngraff. Die brengen me niet verder.

Weet iemand meer? Alvast hartelijk dank voor het meedenken.
Rob E zei op 11 mei 2020 om 11:00
Beste mensen,

Nog even over de bouwhof met grond die de zusters in St Tunnis hebben gehad.

Auteur Alberdingk Thijm had de beschikking over allerlei documenten, waaronder het professieboek.

Uit het artikel van Alberdingk Thijm (Het Begijnenklooster te Grave en zijne Dichteresse, 1910) maak ik op dat er een lijst van bezittingen van het klooster was.

De zusters werden volgens Alberdingk in 1729 gedwongen al hun bezittingen op te geven, zodat die konden vervallen aan het Domein. De zusters wilden dat niet, maar, aldus Alberdingk Thijm “eindigden toch met toe te geven”.

Verder verschilt Alberdingk Thijms lijst van begijnen / zusters van die van Leny van Lieshout. Volgens Leny is er een Maria Magdalena Peters, geprofest in 1683.
Alberdingk Thijm (p. 277) schrijft dat zij Maria Magdalena Peters Goossens was die nog leefde in 1706.

Volgens Alberdingk Thijm was er een zuster Catharina Peter Goossens dr, geprofest op 21 aug. 1689. Volgens Leny van Lieshouts gegevens was een zekere Catharina van Kempen afkomstig uit St. Tunnis.

Deze uitgebreidere vermelding biedt perspectieven. Deze dames zouden beiden dochters kunnen zijn van een zekere Peter Goossens van Kempen (+1705) uit St Tunnis, die elk een kloosternaam hebben aangenomen.

Mijn vraag is:
- in welk archief liggen het professieboek en de bezittingenlijst van het klooster?

Bedankt voor het meedenken!
Erna hodenius zei op 11 mei 2020 om 11:07
Kijk eens bij www.erfgoedkloosterlenen.nl die zit in st agatha en hebben veel archieven van kloosters
Rob E zei op 11 mei 2020 om 11:15
Hartelijk dank.

Ik heb via Bhic deze ingang gevonden:
248 Klooster Mariëngraf in Grave, 1360 - 1850.

Er is een brief van Ruyl, maar die bevat eigenlijk geen echte lijst.

Ik zal daar nog eens goed naar kijken!

Rob E

Reageer op dit verhaal

Heb je al een account? Log in met je gegevens.

Heb je nog geen account? Plaats zonder inloggen, of Registreer een account

Help spam voorkomen en los de volgende som op:
Geef mij een andere som.