Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Ik begin met Geurt, de zoon van Joost en Anna Bogers, gedoopt in Lith op 4 mei 1788. In de État de Population (het is de Franse tijd) van 1810-1811 wordt hij tweemaal vermeld. Waar hij woonde is niet duidelijk, waarschijnlijk bij zijn vader (waar dat was komt nog aan de orde). Zijn beroep was 'garçon de laboureur', vrij te vertalen als 'werkjongen'. In 1813 wordt hij evenwel vermeld in Kessel met als aanduiding 'valet' (knecht). Hij was kennelijk inwonend knecht op een boerderij. Het boerenpaar dat het meest in aanmerking komt als zijn werkgevers bestaat uit de 44-jarige Corneille (Cornelis) van der Velden en zijn 38-jarige echtgenote Adriana van den Reek. Zij staan op dezelfde pagina van het BR vermeld boven Geurt (het hoofd van de familie staat altijd bovenaan, de knechten en dientmeiden onderaan, zoals het hoort!) Hij is 'bouwman', dus akkerbouwer. Hij zal zeker een knecht nodig gehad hebben, want hij was daarnaast ook commissaris van het Polder Laaghemaal. En veel hulp van zijn kinderen heeft hij nog niet gehad, want die waren pas 8, 6 en 3 jaar. Waar in Kessel zijn boerderij lag heb ik niet kunnen ontdekken.
Geurt blijft nog even in Kessel, want op 27 jan. 1814 trouwt hij daar met Petronella van Ballegooij, dienstmeid, gedoopt in Lithoijen op 2 jan. 1785. Op 19 okt. 1814 wordt, ook nog in Kessel, dochter Mechelina geboren. Maar de volgende kinderen zien het levenslicht in Lith. Bij de geboorte van zoon Joost, mijn volgende stamvader, in 1816 wordt nog geen adres genoemd, maar daarna verschijnt tot 1840 het adres C 160.
Op 13 februari 1815 heeft Geurt een huurcontract afgesloten voor een huisje in de Vrouwestraat in Lith. Hier duikt dus voor het eerst een straatnaam op. De Vrouwestraat was de straat die nu Kapelstraat heet. Daaraan parallel loopt een deel van het Engwijkpad. Het contract zal ingaan op 1 mei en de huur zal 15 gulden per jaar bedragen. Het contract vermeldt dat vader Joost (weduwnaar) het vruchtgebruik had.
Daarbij stuitte ik op iets merkwaardigs. Op 26 nov. 1812 heeft vader Joost een testament opgemaakt waarbij hij het vruchtgebruik van het huisje legateert aan zijn zoon Geurt. Evenals in zijn overlijdensaangifte wordt hier aangegeven dat hij de weduwnaar was van Anna Bog(a)er(t)s. Zijn tweede echtgenote Petronella van Putten lijkt vergeten. Misschien is de verklaring dat Anna de moeder was van Geurt en niet Petronella. We moeten aannemen dat vader Joost al in dit huisje woonde en dat zijn zoon bij hem woonde voor zijn vertrek naar Kessel. Het is alleen niet duidelijk waarom zijn zoon een nieuwe titel (huur) nodig had, hoewel hij het vruchtgebruik geërfd had. Het zou zo kunnen zijn dat de vader een levenslang vruchtgebruik had en dat zou eindigen bij zijn dood.
Het kadaster was er dus nog niet en behalve de straat is er geen nadere adresaanduiding van het huis. Alleen worden de buren vermeld: aan de ene kant Toon Verkuijl, aan de andere kant de weduwe (Geurt Johannes) Schuijlenburg. Deze buren zijn heel belangrijk, want in 1832, als de eerste kadastrale registratie plaatsvindt en er adressen zijn gekomen, heten de buren nog steeds Verkuijlen en Schuijlenburg, dus het huis in 1815 is hetzelfde als dat in 1832. In 1832 heeft het huis het nummer C 160. Wijk C is de Engwijk of De Heere Eng. In de OAT wordt Geurt als eigenaar genoemd, dus we moeten aannemen dat hij het huis ondertussen gekocht heeft. Kadastraal wordt het huis aangeduid als Sectie A, nummer 490.
En op deze wijze is dus een eerste verband gelegd tussen een kadastrale aanduiding en een adres.
Om een en ander te visualiseren een uitsnede uit de kadastrale kaart van 1832.
Nu het adres gekoppeld is aan een kadastraal nummer, is het mogelijk de 'buurt' in beeld te brengen. Omdat ik via het kadaster de namen had, kon ik via het Bevolkingsregister de adressen opsporen. De vetgedrukte kadastrale nummers zijn huizen, de overige nummers zijn tuinen of boomgaarden.
Jan van Nunen: huisnummer C 156, kadastrale nummers 481, 482, 483 en 484
Jan van Ingen: huisnummer C 157, kadastraal nummer 485
Adrianus van Grinsven: huisnummer C 158, kadastrale nummers 486, 487 en 488
Geurt Schuijlenburg: huisnummer C 159, kadastraal nummer 489
Geurt de Veer: huisnummer C 160, kadastraal nummer 490
Geurt Schuijlenburg: kadastraal nummer 491
De Armen van Lith (instelling): kadastraal nummer 492
Jan Toon Verkuijlen: huisnummer C 161, kadastraal nummer 493
Jan Romeijnders: huisnummer C 162, kadastraal nummer 494
De Armen van Lith: kadastraal nummer 495
Nicolaas van Uden: huisnummer C 164, kadastraal nummer 496
In het BR van 1840 is bij Geurt de Veer C 160 doorgehaald en vervangen door C 158. Dan zijn er twee mogelijkheden: of er heeft een hernummering van de adressen plaatsgevonden of Geurt is verhuisd. Het laatste blijkt het geval. Ik heb een notariële akte gevonden waaruit blijkt dat Geurt in [correctie:] 1840 de kadastrale nummers 486 (boomgaard), 487 (tuin) en 488 (huis) heeft gekocht, te aanvaarden per 1 mei 1840. De akte vermeldt ook de Vrouwestraat. Met deze koop verwerft hij ook de voorpoting achter het huis van het perceel A 586 dat het eigendom was van de gemeente Lith. Een voorpoting is een interessant en zeer oud verschijnsel: huiseigenaren hadden het recht op openbare grond voor of achter hun huis bomen e.d. te planten. Die beplanting was dan hun eigendom. A 586 lag aan de overkant van de Vrouwestraat. Dit was 'achter het huis', want aan het Engwijkpad (en later ook aan het Brugpad waar mijn opa Jos de Veer ging wonen) lag de voorkant van het huis aan het pad. Via de grote weg kwam men op 'den deel'.
C 158 is het huisnummer waar Adrianus van Grinsven in 1832 woonde. De koopovereenkomst vermeldt een opvallend detail, namelijk dat diezelfde Adrianus van Grinsven tot zijn dood in een kamer aan de zuidzijde van het huis mocht blijven wonen!
[Aanvulling: In nader onderzoek ontdekte ik wie de verkopers waren: de weduwe en kinderen van een zekere Ludolph Diederik Tengnagell de Raad. De weduwe heette Helena Elisabeth von Wegner.
Wat was daaraan voorafgegaan? Op 10 april 1834 hadden Adrianus, Gijsbert, Geert, Jan, Hendrina en Helena van Grinsven, allemaal kinderen van Gerard van Grinsven en Alegonda Boomaerts, 1100 gulden geleend van genoemde De Raad. Er moesten zekerheden gesteld worden en Adrianus verleende hypotheek op zijn boerderij aan het Engwijkpad. Kennelijk zijn ze in gebreke gebleven want bij vonnis van de Rechtbank in Eerste Aanleg van Den Bosch, d.d. 12 juli 1838, geregistreerd op het Kantoor der Hypotheken op 11 augustus 1838, in deel 223 nummer 48, raakt Adrianus zijn boerderij kwijt. Hetzelfde overkwam zijn broer Gijsbert.
Op 10 februari 1840 worden deze boerderijen, met een groot aantal andere onroerende goederen openbaar verkocht en dan verwerft Geurt de Veer de boerderij aan het Engwijkpad voor 400 gulden.
Het is zeker dat Ludolph Diederik Tengnagell de Raad coulant is geweest en Adrianus van Grinsven niet op straat heeft gezet, want bij de verkoop werd geschreven dat hij 'den tegenwoordigen bewoner' was en vervolgens bedingt hij bij de verkoop, zoals gezegd, dat de koper, Geurt de Veer dus, een kamer aan Adrianus ter beschikking moet stellen. Einde aanvulling]
Op 8 sept. 1843 overlijdt Geurt's echtgenote Petronella van Ballegooijen op 58-jarige leeftijd. En wie is de aangever? Opnieuw Nicolaas van Uden, 'nabuur'.
Lees hier de andere delen van dit verhaal
Dit verhaal is op 17 augustus 2021 gecorrigeerd en aangevuld op verzoek van de auteur. Redactie.