Notaris-, schepen- en andere akten

31 Jan Coenen en Jacop Haenen schepenen tot Grave tuigen dat Adam van Gerwen, onse mede borger, heeft zich doen richten en peijnden aan de persoon van Derick Moor of soe hij met recht genaempt mach sijn, voor de som van 3 gulden 16 stuiver Brabants en de onraet, en heeft aan de voorschreven Derick Moor gesleten met recht en vonnis en vercoght dat den cooper voor die voorschreven somme en voer al soe vele onraet als daar met recht op gaan mag, en den cooper heeft de voorschreven coop den rechter geboden tot behoef s’Heren van de Lande, en de rechter van s’Heren wege voorschreven gaf de voorschreven coop den voorschreven cooper weder over, doen maende die richter een vonnisse, soe wie den voorschreven brieff een weer wesen soude, soe dat vonnisse wijsden dat die Heer van de Lande den voorschreven cooper den voorschreven brieffe een weer wesen solde, gelijck hij van aengerichte goederen een weere schuldich is te wesen, beheltelick een yegelick sijns goederen rechten. Doen dit geschiet was doen gaf de voorschreven cooper, den voorschreven Adam van Gerwen weder over. En wij schepenen voorschreven wijsden nae maeningen des richters dat hij dat wel doen mocht, en dat de Heer van de Lande de voorschreven Adam en zijn erven en nakomelingen des voorschreven persoon Derick voorgenoemd een weer wesen solde, gelijkck hij van aengerichte gueden een weer schuldich is te wesen, beheltelick een yegelick sijns gueden rechten. Dit is Dericken Moor voorschreven condt en weten gedaan als recht is, ende daaraff een los geset so als recht is, ende die losse is alomme gegaan. Emde al voert mede gevaeren als recht is. Sonder arglist. In kennisse der waerheijt hebben wij scepenen onse segelen hieraen gehangen.