Notaris-, schepen- en andere akten

121 Voor schepenbank zijn volgende personen verschenen: Hendrick Adriaans Jonckers, wonend te Drunen; Gommert Adriaans Joncker, wonend te Empel; Aart Adriaans Jonckers wonend te Cromvoirt, meerderjarige zonen van Adriaan Gommerts Jonckers en Jenneke Hendrick Smeijers. Voor hun zelf en voor de twee onmondige kinderen Hendrijna en Adriaantje verklaren ze dat ze aan Andries Aarts en Jan Jansen Vuchts, aangesteld als voogden over Gommert Peter Jonckers, zoon van wijlen Peter Gommerts Jonckers (Peter Gommerts Joncker en Adriaan Peter Smeijers waren beëdigd als voogden over de voornoemde kinderen Hendrijna en Adriaantje) verantwoording hebben afgelegd van het gene Peter Gommerts Jonckers in zijn functie van voogd ontvangen en uitgegeven heeft voor genoemde kinderen. Er is gebleken dat de genoemde gebroeders Adriaans Jonckers en de twee onmondige kinderen aan de voogden van Gommert Peter Jonckers nog 9 gulden schuldig zijn. Bij het passeren van deze akte is deze schuld ingelost.

119 Op verzoek van Jan Michielsen ter Meer, wonende te Haaren verklaren de schepenen van Helvoirt onder ede dat verklaring die op 6-1-1728 gegeven is door Elisabeth Jacobus de Loos en Marie Adriaans de Roij naar waarheid is opgetekend. In het bijzonder hebben ze vastgelegd dat echtgenote van Cornelis Jansen van de Voort “een strampelachtige vrouw” is, hetgeen Marie de Roij heeft verklaard voor schepenbank te Oisterwijk op 24-2-1728.

118 Laurens Beijnen, koster, schoolmeester en voorzanger en Hendrick Martens van Hal, borgermeester te Helvoirt verklaren dat zij uit handen van schepenen van Helvoirt 69 gulden, 9 stuivers en 12 penningen hebben ontvangen. Laurens Beijnen ontvangt 19 gulden, 1 stuiver en 12 penningen ter aflossing van een schuld van 150 gulden ten laste van corpus te Helvoirt, waarvan reeds eerdere aflossingen zijn geschied. Hendrick van Hal ontvangt 50 gulden en 8 stuivers ter aflossing van een aandeel in lening van 800 gulden en 8 stuivers. Deze lening is door corpus van Helvoirt afgesloten op 8-1-1676 zoals vastgelegd in schuldbrief op naam van Goijaart Peter Priems. Hendrick van Hal heeft zijn aandeel in deze lening verkregen op 25-11-1721 uit nalatenschap van Hendrijna Cornelia Priems weduwe Willem Martens van Abeelen. Verder verklaren schepenen dat de jaarlijkse rente op deze leningen is voldaan.

117 Hendrick Cornelis van Vucht, 48 jaar oud en zijn vrouw Jenneke Adriaans Peijnenborgh, 46 jaar oud, woonachtig te Haaren en hun dienstmeid Johanna van Wijck, jongedochter 23 jaar oud leggen verklaringen af. Hendrick van Vucht verklaart dat 11-3-1728 ’s morgens om 4 uur op zijn deur werd geklopt. Hij stond op en opende de deur. Daar stonden 4 mannen met een wagen beladen met hout. Ze gingen zijn huis binnen. Een van hen was ene Jan van Boxtel ook wel de “Halven Hoevenaar” genoemd, wonend op ’s landshoeve bij de molen te Middelbeers; een ander was ene Gijsbert, die voorheen knecht was van Peter Heijmans en nu knecht is van molenaar op de Udenhoutse molen op de Santkant; derde persoon werd aangesproken met Adriaan en zag eruit als een molenaar, want hij was in het wit gekleed; vierde persoon droeg aan beide handen een mof alsof hij geblesseerd was. Hendrick van Vucht kende deze twee niet. Nadat ze enige glaasjes jenever hadden gedronken, vroegen ze Hendrick of hij zijn paard voor de wagen zou willen spannen om zo samen met hen hout naar de molen van Middelbeers te brengen. Hij ging daarmee akkoord voor 20 stuivers. Daarop spande hij zijn paard voor de wagen naast het paard dat de wagen reeds tot aan zijn huis had gebracht. Degene met de geblesseerde hand zei dat het zijn paard was, een zwarte ruin. Om een uur of vijf in de ochtend is Hendrick van Vucht met Jan van Boxtel en de persoon met geblesseerde hand vertrokken. De andere twee, Gijsbert en Adriaan gingen niet met hen mee. Ze vervolgden hun weg tot aan de Baester hoeve ter plaatse genaamd de Lammer Dries. Daar heeft Hendrick van Vucht zijn paard uitgespannen en heeft hij beloofde geld gekregen. Met een kar die hij geleend had bij Baester hoeve is hij doorgereisd naar Hogeloon. Toen hij de windmolen van Middelbeers passeerde, zag hij daar de twee mannen met ingespannen wagen met hout staan voor het huis van de molenaar op ’s Herenstraat. Hij is gestopt en is het huis binnen gegaan.