De eigenaar van het patronaatsrecht of collatierecht van een kerkelijk beneficie had het recht een persoon te begiftigen met het beneficie (de eigenlijke collatio) en hem voor te dragen bij de bisschop of de aartsdiaken (de presentatio). Deze kon hem vervolgens aanstellen (institutio), waarna de kandidaat ter plaatse in zijn beneficie werd geïnstalleerd (installatio). Dit was het meest gangbare model.
Dit gold ook voor beneficies die niet volledig geïncorporeerd waren (incorporatio minus plena). Voor volledig geïncorpeerde beneficies (incorporatio plena) was alleen maar toelating (admissio) na onderzoek (examen) nodig.
Alleen de kapittels bezaten in deze periode enkele volledig geïncorporeerde kerken, waarvoor ze uitsluitend toelating hoefden te vragen. Als voorbeeld het kapittel van 's-Hertogenbosch. Het bezat als volledig geïncorporeerde kerken: de Sint-Jan, Sint-Pieter, Sint-Jacob, Sint-Catrien en de kerken van Orthen en Den Dungen; als niet volledig geïncorporeerde kerken die van Rosmalen, Nuland, Geffen, Heesch, Dinther en de kerken van het Groot Begijnhof en het Groot Gasthuis in 's-Hertogenbosch. Daarnaast bezat het standaard-patronaatsrechten, zoals van de kerk van Steensel. In 1607 veranderden de Sint-Pieter, Sint-Jacob en Sint-Catrien van status, waardoor ze niet meer als volledig geïncorporeerd werden beschouwd.
De kloosters en andere geestelijke instellingen moesten alle 'institutio' vragen, ook al waren ze in bezit van de pastoorsinkomsten.