Notaris-, schepen- en andere akten

21 Jan van den Akker laat beslag leggen op alle goederen van Gerard van der Loo en zijn vrouw Maria van den Akker om daaraan zijn rekeningen te verhalen. De richterbode zal dit op drie zondagen naar behoren publiceren.

22 Reinier Francisse en Willemijn Jan Aelbers (ze tekent als Wilbers), wonende te Herpen, bekennen 200 gulden hollands schuldig te zijn aan de Latijnse school te Ravenstein. Onderpand is hun huis en hof, groot circa 10 vaatsel, gelegen op de Aelsfert, een zijde Michiel Claesen, andere zijde Cornelis Noijen, een eind gemene straat, andere eind Teuniske Jan Wilberts. Fransis Reinders, wonende te Schaijk, en Toniske Jan Wilbers zijn borg.

23 Maria Herbert Vissers, weduwe Rut Lambers van Deick, wonende te Overlangel en geassisteerd door Jan Hendrix, aan de ene kant en Lambert van Deick en zijn vrouw Antonet Snoex, Herbert van Deick en Joanna Mechtel van Deick, getrouwd met Lambert Verheijen, wonende te Ewijk, ter andere zijde; verklaren dat Maria tot nu toe in de gemeenschappelijke boedel in bezit heeft gehad. Er is nooit een inventaris of rekening opgemaakt. Op verzoek van de kinderen gaan ze nu over tot scheiding en deling. Lambert en Antonetta krijgen de meubilaire goederen ter waarde van 82 gulden, die zij op het erfhuis al hadden gekocht. Verder krijgen ze 8 gulden korting op de huur van het huis, dat ze van zijn moeder huren. De rest van de huur moeten ze in mei a.s. betalen. Herbert en Joanna krijgen ook ieder 90 gulden, maar ze wachten tot hun moeder dat kan betalen. Bij een vooroverlijden van hun moeder, krijgen ze dit bedrag uit de boedel, nadat daaruit de schulden en lasten zijn betaald. De overige goederen en schulden blijven eigendom van de weduwe.

24 Rut Lambers van Deick en zijn vrouw Maria Herbert Vissers bekennen 100 gulden schuldig te zijn aan Gerard van Outvorst. Afgelost op 11-04-1757.