Notaris-, schepen- en andere akten

589 Aert Geijsbers van Creij en zijn vrouw Maria Claes Megens bekennen 450 gulden hollands schuldig te zijn aan Cornelis Wilbers en zijn vrouw Joanna van der Wiele, wonende te Schaijk. Onderpand is hun huis en hof aan het Ven te Schaijk. Afgelost 100 gulden. Geprotocolleerd op 21-05-1754.

590 Lamert Ruste en zijn vrouw Jennemarij Teunisse, wonende te Overlangel, waarbij Jennemarij eerder getrouwd is geweest met wijlen Jan Peters zoon, en mede-erfgenaam van wijlen Peter Aerts aan de ene kant, en Jacob van de Peppele en Tonij Schippers als mombers van de minderjarige kinderen van Jan Peters en Jenne Marij, aan de andere kant; verklaren dat ze als erfgenamen op 19-02-1752 de erfenis van Peter Aerts in der minne hadden gedeeld. Daarbij had Jenne Mij Teunissen en haar twee minderjarige kinderen lot 2 toebedeeld gekregen. Dit lot wordt nu opnieuw gedeeld in twee loten. Lot 1 is voor Lamert en Jennemij: den Geerhoeck te Overlangel met een derde part van een van de drie akkers naast den Geerhoeck, zoals die nu is afgepaald. 50 gulden van lot 2. Het vierde part van de pretentie tot laste van Uij Peters. Lot 2 is voor de twee kinderen: een weikamp en twee akkers en twee derde parten van een akker naast den voornoemde Geerhoeck, afgepaald. Bezwaard met 100 gulden aan de kerk of Armen te Ravenstein. Dit lot moet 50 gulden uitkeren aan lot 1. Behoudt drie vierde parten in de pretenties tot laste van Uije Peters. Geprotocolleerd op 10-06-1754.

591 Jacob Jansse de Klein en zijn vrouw Jennemarij Thonisse, wonende te Overlangel, bekennen 100 gulden hollands schuldig te zijn aan landschrijver L. van Duren. Onderpand is hun huis en hof in den Geerhoeck te Overlangel; nog een derde part van een van de drie akkers naast den Geerhoeck. Thonij Schippers en Jan Jacobs de Klein, beiden wonende te Overlangel, zijn borg. Geprotocolleerd op 10-06-1754.

592 De acte van cessie en transport door G. van Holthuijsen ten behoeve van de fiscalinne Van Willigen gedaan, geregistreerd onder Velp en Reek op folio 46 verso, wordt hier herhaald. Geprotocolleerd op 29-07-1754.