Notaris-, schepen- en andere akten

8 Francis van Esch, Gabriel Torgerstad, Cornelis van Dongen, Jacobus van Asten en Francis Veron, allen wonend te Helvoirt verklaren onder ede ten behoeve van Jacobus Althoffer, stadhouder van de kwartierschout van het kwartier Oisterwijk dat op 3 juni 1764 ten huize van Francis van Esch een handgemeen plaats heeft gevonden waarbij betrokken waren Jan van de Sande en zijn zoon Wouter. Vader en zoon kwamen verhaal halen betreffend vermeende achterstallige betaling van loon aan Wouter, die knecht was geweest van Francis van Esch. Er is sprake van kapot geslagen jeneverglas en een steekpartij waardoor Francis van Esch gewond raakte aan zijn rechterhand. Met behulp van Gabriel Torgerstad heeft van Francis van Esch vader en zoon Van de Sande uit huis weten te werken.

2 Visentatie gedaan den 17 desember 1808 van den inbruck gedaan des ’s nagts tussen den 16 en 17 desember des jaar voorschreven in gevolge relaas van rigterbode de dato den 17 desember 1808 bij Thoomas Martens tot Herpen.
En is bevonden als volgt, is bovenin het glaas boven het vensteren op de geut een ruijt uijt gedaan en doen vervolgens het vensteren op gemackt en vervolgens in huijs gekomen en vervolgens daaruijt gehaalt volgens opgaaf van opgemelten Thoomas Martens twee kopere ketels, twee tine schotelen, een kopere melckkan, een dito emmer en een dito cofijpot, en een dito copere roompcanneke; het een en ander getaxceert op vijftig guldens, en op gemelde T. Martens verklaard in geene ..eden eenige pre… te kenne maaken en daar ook niet van gehoort te hebben, nogh gesien. Gepasseert op dato als boven. M. van den Hoogen, schepen; Mathias van Asten, schepen; B.A. de Jong, secretaris.

1 Op heden den 29e november 1808 hebben wij J. van Kessel en A. van der Steen scheepenen van Deursen en Dennenburg, Lande van Ravenstein, ter instantie en requisitie van den fungerende bailluw en scholtus van Stad en Lande van Ravenstein, ons vervoegd aan de parochiekerk van Dennenburg, alwaar wij bevonden hebben, dat volgens opgaave van den eerwaarden heer pastor en Johannes Nouwes, kerkmeester aldaar, in den nagt tusschen den 28e en 29e dezer, na dat de deur van de kerk geforceerd was, den sark voor en onder de zelve liggende, in stukken en brokken van malkanderen buiten op de kerkhof lag, en vervolgens een gat onder de deur gemaakt was, waardoor waarschijnlijk een persoon is doorgekropen, en vervolgens de deur heeft opengemaakt, en binnen de kerk komende hebben wij bevonden dat het deurtje van het tabernakel was open gebroken, waaruit zij alles hadden uitgehaald, dog niets mede genomen, en vervolgens in het sacrestije komende hebben wij bevonden dat volgens opgave alles hebben open gemaakt, dog niets mede genomen, dan een zilver Heilig Oliesel vaatje, en dito lepeltje, met een zilvere kuijp van een kelk, die op een koperen voet was vast gemaakt, welke voet voor voorschreven kuijp was afgedraaijd en was blijven liggen. Aldus deze inspectie gedaan op dato als boven.
J. van Kessel, schepen; A. van der Steen, schepen; J.M. Bodenstaff, gezworen klerk.