Notaris-, schepen- en andere akten

544 Genoemde Jan van Drongelen verpacht aan genoemde Willem en Godert zijn Goed ten Overboesch, en wel voor 9 jaar lang, ingaande per a.s. Pinksteren, tegen de grondchijns ervan en een half voeder tiendhooi jaarlijks, verder voor 3 mud rogge per jaar maat van Boxtel, steeds op Maria Lichtmisdag en het negende jaar ervan volgens pachtrecht. De betimmering zal worden getaxeerd door goede mannen en wordt met de pacht verrekend. Als Jan hen 50 *poot * levert (boomstekken), moeten ze die planten op de plek waar Jan dat wil en die poten te zetten op de Mile (=Milestraat?) ernaast. Jan zal bij reparaties het hout leveren en de werklui betalen en Willem en Godert zullen hen de kost geven en die zullen ook alle jaarlijkse lasten daaruit betalen. Actum als voor. (1400?)

435 Gerit van den Dijke en zijn broer Aelbrecht als voogd over de kinderen van diens broer Gerit die deze had verwekt bij diens vrouw Heijlwich dochter van Henrick van de Molengraefs, verpachten aan Jan Jan Molengrafs een stuk land genoemd die Eckerstuck gelegen onder Tongeren, belendend Jan als pachter, Heijmrick Lucelmans. Nog een stuk land genoemd dat Hoech Stuxken, ter zelfder plaatse gelegen, belendend genoemde Henrick, Jan Ermgarden van Lucel, die men noemt Swart Lucelmans. De pacht is voor anderhalve oude groten jaarlijks aan de heer van Boxtel en uit de twee stukken land en 9 lopen rogge per jaar te leveren op het land van de twee stukken daar en als Jan die 9 lopen roggen aldaar heeft geleverd zal Jan ook de 9 lopen rogge ontvangen te Tongeren aan het huis van Gerit waar die nu woont en zonder kosten daarin voor Gerit. Verder zal Jan zolang hij pacht alle hout mogen gebruiken Ter meerdere zekerheid zetten Gerit en Aelbrecht nog anderhalf lopen land in onderpand onder Tongeren, belendend Jan als pachter, Gerit Aerts, Genoemde Jan als pachter belooft alle voorwaardes zo na te komen. Datum als voor, getuigen Aert van den Ors en Jan van Lucel. (1398)

417 Jan van Leemputten verhuurt aan Daniel Mathijs van Best 5 bunders broekland gelegen in Eelde, belendend de gemeijnte, de broers en zusters van Jan. De huur loopt voor 2 jaar en gaat in per a.s. St. Jans Baptistdag. Jan als verpachter belooft alle lasten af te handelen. Daniel mag die 5 bunder in die 2 jaar *wieden met de locke* (?) die daar staan en zullen groeien en zulks met de minste schade. Jan verklaart dat Daniel hem de huur voor die 2 jaar heeft betaald. Datum 15 juni (1398), getuigen Aert van den Ors en Jan Andriessen.

407 Marcelis natuurlijke zoon van Marcelis Meijnsen en zijn zoon Scelken dragen aan Gerit van de Braken en aan diens zoon Aert hun goed over te Lucel en wel voor 4 jaar lang maar niet langer. Gerit en Art zullen dit bezit inzaaien en bewerken, zonder kosten voor Marcelis. De pacht bedraagt jaarlijks 7 Gelreschse guldens die men Stramproetsche guldens noemt, steeds te betalen op Maria Lichtmisdag. Het vlas dat Gerit en diens zoon op het percelen zullen telen, zal ook voor de helft van de verpachters zijn en moet in Gemonde worden geleverd om daar te kunnen hekelen. Daarvoor zullen Gerit en Aert jaarlijks aan de gezworenene van Oisterwijk 4 oude groten betalen op St. Thomasdag. Verder zullen Gerit en diens zoon in deze 4 jaar alle sloten op het perceel verbreden of uitgraven. Nog zullen ze jaarlijks 4 vijmen dakstro leveren en wel op het bezit te leveren. Alle fruit dat daar groeit is ook voor de helft van de verpachters behalve de peren van een bepaalde perenboom die zullen voor Marcelis zijn. Verder zullem de pachters als ze willen op het Huijsvenne daar een roede turf mogen steken zonder bezwaar van Marcelis of zijn zoon, verder mogen ze elk jaar een halve roede turf naar Den Bosch brengen zonder bezwaar van Marcelis, maar de andere turf mogen ze alleen met goedkeuring van Marcelis naar Den Bosch brengen. Alle vee dat men op de hoeve zal houden is half voor de pachter en half voor de verpachter, behalve wat betreft de hoenderen. De pacht gaat in op Pinksteravond 1397. Verder zal Gerit het huis op het bezit goed moeten onderhouden. Gerit en zijn zoon beloven alles zo na te komen. Datum op St. Servaasdag (waarschijnlijk 1398, een jaar later ingeschreven), getuigen Jan Andriessen en Jan van Lucel.