Notaris-, schepen- en andere akten

101 Pandt vercoopinge voor borgemeesteren van Zeelant contra Heijlke Jan Gerit Arts ; Zeelant 1697.
Naer gedane pandinghe en slijtijnghe, mede naer verleenden ende gepubliceerden vercoopdagh presenteren Willem Huijbers ende Willem de Smiet in qualiteit als borghemeesters des dorps Zelandt publiequelick te vercoopen het pandt gerichtelicjck gehaelt ten huijse van Heijke Jan Gerrid Arts, wonende op Zeelandt voorschreven; omme daer aen te verhaelen alle costen welke allereijdte aengewendt sijn ende noch mochten aengewendt worden ter oirsaecke van een seker hecken, gelijck deselve vooors Heijke Jan Gerrid Arts ende haere vaeder saliger en voorvaater altijt onderhouden hebben, t welck door de schouw is worden bevonden niet gemaeckt ofte ondergehouden geweest te sijn , alles cum expensis. Lamert Rommen in naeme van Heijken voorschreven seijdt tegens dese voorhebbende vercoopinghe oppositie te doen, protesterende ende wel expresselijck van costen, ende ongelijk.
Decretum: Schepenen verstaen dat mit dese voorhebbende vercopinghe sall voortgevaeren worden.
Executanten leggen hierin haere ptretensie, waarop de kersse is worden ontsteken ende uijtgebrandt, en tselve is verbleven aende executanten. Alsoo dattet schepenen vonnis wijsde, bij aldijen ’t voorschreven pandt niet wordt verpleeght binnen den behoirlicken tijt, dat men alsdan sall vortvaeren naer costuijme locaal. Actum Zeelandt den 5 decembris 1697 coram heere scholtis en schepenen ondertekent. Theodorus van Gheest scholtis; Matheus Lamberts schepen; Cornelis Peter Jans schepen; et me presente Th: Baum landschrijver.

160 Thonis Corsten cum suis als borgemeesters te Zeeland over de jaren 1703, 1705, 1706 en 1707, willen gerechtelijk verkopen het pand gehaald aan de roerende goederen van Jan Colen, om daaraan een schuld van 4 rijksdaalders te verhalen. Jan Colen maakt bezwaar.

154 Advocaat van Willigen, lasthebber van Baron van Gent, vrijheer van Dieten, verkoopt gerechtelijk de meubilaire goederen van Thomas Driessen, Frens Janssen en Jan Janssen. Er volgt uitstel. Betreft een vordering van 585 gulden 4 stuivers volgens een uitspraak van het Gerecht te Uden op 11 maart 1705.