In zake van P.H. Stieger, eisser en aanlegger ter eenre, tegens, Jacobus van Bakel, wonende te Boekel, gedaagde ter andere zijde. Alsoo volgens de landcaart alhier en observantie art. 46, sijnde art. 31 van de ’s lands wet van Philip van Cleve, heer van Ravenstein etc. etc .etc. van 9 april 1522 en volgens constant gebruik en stijl twee regtdagen eerst voor den aanlegger zijn, om conden te beleiden of van thoon te dienen, en dan twee voor den verweerder. en aangesien den eisser en aanlegger reeds lang sijne twee termijnen of dag en van thoon genoten heeft, en tog geene konden belijt, nog van thoon gedient heeft, relaas ter rolle en ook den gedaagde en verweerder bij voorraad reeds van thoon gerenuntieerd had gelijk nog doet , zo is ’t notoir, dat in deese geen thoon meer kan vallen, alsoo na twee de eerste