Notaris-, schepen- en andere akten

165 Na het overlijden van Alegonda Peeters verdelen haar minderjarige dochter Gertruijd Gerit Janssen Clompenmakers, geassisteerd door haar bloedmomboors Antoni Boelaers en Cornelis Vervenen, geboren uit haar eerste huwelijk met wijlen Gerit Janssen Ckompenmakers, en haar tweede echtgenoot Jan Gijsbers van den Broek de erfenis. Het eerste lot bestaat uit de helft van een stuk land in den Gaegel (de andere helft behoort toe aan Rut Janssen), grenzend aan Hendricus Ansems, Dorus van den Bogart, Andries Huijbers en de weduwe Peternel Janssen; enkele percelen gelegen op de Puttelaer (tegen Zeeland aan), grenzend aan o.a. Marcillis Kerstens en Wilbert Janssen; drie percelen op den Brandt te Zeeland, grenzend aan o.a. Marcillis Kerstens en Antoni Boelaers. Dit lot valt toe aan Gertruijd. Het tweede lot dat dus naar stiefvader Jan Gijsbers van den Broek gaat omvat twee stukken land in het verbrand Velt, grenzend aan de erfdrost, de gemeene straet en Jacob van Amstel. Erfdrost Johan de Lauwre uit Ravenstein verleent op 09.08.1762 zijn goedkeuring aan deze overeenkomst nadat hij deze getoetst heeft aan de inhoud van de op 15.06.1758 gemaakte huwelijkse voorwaarden tussen Joannes Geijsbers van den Broek en Alegonda Peters, weduwe van Gerit Janssen Clompenmaakers, en de momboors van haar onmondige dochter Gertruijd (zie akte 115). Geprotocolleerd: 14.08.1762.