Notaris-, schepen- en andere akten

18 Op heden den 26e julij 1810 hebben wij M. van den Hoogen en M. van Asten, scheepenen van Herpen, lande van Ravenstein, ons ter requisitie van den baljuw van stad en kande van Ravenstein, begeven ten woonhuijze van Theodora Lelieveld, wedue van wijlen Antonij Gelden, wonende te Overlangel, ressort Herpen, en aldaar bevonden dat er een ruijt uit het glasraam voor in de gevel in de kamer uit het lood is uitgenomen, waar door het vengster en glasraam is open gemaakt, en waarschijnlijk door het zelve zijn ingekroopen, en daar weder door na buijten gekroopen zijnde, het glasraam weder toe gemaakt, en het vengster open gelaten hebben, het welk volgens opgave van gemelde weduwe en deszelfs dogter Johanna Maria van Gelden, geschied is in den nagt tussen den 22en en 23 julij 1810. Dat alverders haarlieden ontnomen was: 2 blauw gedrukte jakken; 1 mans greinen dito; 1 blauw lakense rok; een blauwe katoenen mans borstrok; 2 roode bonte halsdoeken; 1 paarse dito; 1 linnen sloof; 2 linne laken van ’t bed; 1 blauwe scholk; 1 paar koussen en zokken; 1 boere kaleminken vrouwen rok; 1 neerst; 1 vrouwen zak; 1 kopere koffijketel. Verklaarende zij geene suspicie op iemand te hebben. Geinspecteerd op dato als boven. M. van den Hoogen; M. van Asten; J.M. Bodenstaff, gezworen klerk.