Notaris-, schepen- en andere akten

204 Alsoo Hendrik van EIjndhoven inwoonder binnen deese heerlijkheijd Vught bij requeste aen scheepenen deser dingbanke hadde te kennen gegeven dat seekere Adriaen van den Bosch meede woonagtig alhier sig niet ontsien heeft de [passassie] van een gedeelte land gelegen agter den suppliant huijsinge groot een lopense en 8 roeden genaemt. En den suppeliant in eijgendom competerende aen te matigen. Oft schoon daar toe nullo jure geregtight was ut ex annex sub 12 et 3 versoekende daaromme dat voorschreven Adriaen van den Bosch mogte werden geordonneert sijne handen van voorschreven land agter de suppeliant huijsinge geleegen te strecken en den suppeliant daar meede te laten geworden als met sijn vrij eijgen goed. En dat den selve daar mitsgaders inde costen van reght moghte werden gecondemneert. En heeren scheepenen alvorens te disponneren partije gelast hebbende de compareeren voor heeren commissarissen uijt haar eerwaarde collegie om of hare differenten gehoort en waardoenlijk vereenight te werden soo hebben partije nae over en weder henne belangen ingebraght te hebben de saeke verbleeven aen de uijtspraek van heeren schepenen, alhier mijn heeren schepenen voorschreven op alles gelet hebbende waarop in desen eenigsints te setten stond doende reght verclaren den voornoemde Hendrik van Eijndhoven in sijne gedaene versoek en colclutie te weesen gefundeert, en ordinneren dien volgens Adriaen van den Bosch om binnen drie daegen voorschreven 1 lopense en 8 roede landts, geleegen agter de suppeliant huijsinge te raijmen ende daar meede den voornoemde Hendrik van Eijndhoven te laeten geworden en [..] en vreedelijk te laate gebruijke en besitte compenseerende de koste tot dato deses gerese omme redene daartoe moverende actum in collegio presenter ommes dempto van Eijndhoven op heden den 9de maart 1734. Aert Teunis Vissers, Jan Adriaen Pijenborghs, Hendrick Rijckers, mij present L. Ragaij secretaris.