Notaris-, schepen- en andere akten

38 Verslag van de schepenen van de heerlijkheid Heeswijk ten behoeve van Cornelis Hanegraaff, drossaard van de heerlijkheden Heeswijk en Dinther welke onder ede hebben gehoord: Antonij Faas van Heertum, inwonend als knecht bij Gerrit Verhagen te Heeswijk van beroep schoenmaker. Hij verklaart dat hij op een zondag in de maand maart 1795 is geweest ten huize van Johannis van Doorn en dat daar ook waren Nicolaas Koppens, molenaar te Heeswijk en Jan Dries van der Burght wonend als knecht bij Dirk van Kilsdonk. Hij had wel gehoord dat Koppens en van der Burght het over het varen naar de molen van Middelrode hadden, maar het niet precies meer weten. Dat hij gehoord heeft dat Koppens heeft gezegd gullie lieden zijn allebei stondbeesten en nog veel scheldwoorden. Dat van der Burgt naar een andere kamer is gegaan en op de geut is gevallen. Hij heeft niet gezien dat Koppens van den Burght heeft gesneden.

37 Voor Lammert Raaijmakers en Geert Verhagen, schepenen van Heeswijk verklaart Arnoldus Schuts wonend te Heeswijk van competente ouderdom en goed bekend staand, ter rekwisitie van Cornelis Hanegraaff, drossaard van Heeswijk dat hij op dinsdag 10 november 1795, is geweest ten huize en herberg van Mathijs van de Wassenberg. Daar waren o.a. ook aanwezig burger A.L. Graham wonend te Dinther en Jan Raaijmakers wonend te Heeswijk. Comparant heeft daar gezien en gehoord dat Graham voornoemd met Mathijs van de Wassenberg en zijn broer Wilbert van de Wassenberg, zeer aan het vloeken waren omdat Wilbert van de Wassenberg hem enige dagen geleden op hoofd had geslagen en dat hij litteken ervan had. Dat Graham en Raaijmakers enige woordenwisselingen hebben gehad en veel hadden gedronken en handgemeen hadden. Raaijmakers was met vuist in het gezicht geslagen en had bloedend het huis verlaten. Mede is verschenen Marte Aarts, welke op dezelfde rekwisitie hetzelfde verklaart.

36 Voor Johannes van Doorn, Cornelis van Houtem en Lammert Raaijmakers, schepenen van de heerlijkheid Heeswijk, zijn verschenen: Hendrikus Peeter Schoenmakers, wonend te Schijndel, 36 jr. en goed bekend staand ter rekwisitie van drossaard Cornelis Hanegraaff, dat hij circa 12 of 13 jaar geleden als knecht gewoond heeft bij de weduwe Jan Janse van der Aa, achter kasteel van Heeswijk, dat hij omstreeks Heeswijkse kermis met wat tarwe, van voornoemde weduwe, bij de molen van Heeswijk is geweest en het daar heeft laten malen. Toen hij terug was zei de weduwe dat er te weinig meel was en hij weer met de lege zak terug naar de molen moest gaan om bij molenaar Klaas Koppens het te weinig geleverde moest gaan halen, wat hij destijds heeft gedaan. De molenaar was niet thuis en hij is onverrichter zake naar huis gegaan. Enige tijd later moest hij van voornoemde weduwe wederom, met dezelfde kar, koren naar de molen van Heeswijk brengen en een vracht hei-turf in de Heeswijkse hei gaan halen. Onderweg van de molen naar de hei is molenaar Nicolaas Koppens hem achtervolgd en aangekomen achter het Moleveld heeft deze hem gezegd hou eens op en toen op de kar is gesprongen en hem met een vuist op zijn hart heeft geklopt met een woordenwisseling en een handgemeen. Comparant is achter van de kar gevallen zodat de kar omsloeg en het paard op hol ging. Dat hij door voornoemde behandeling zeer bekrast en bebloed in zijn aangezicht was en er haar uit zijn hoofd was getrokken. Hij is het paard met de kar gaan zoeken, welke op Rukven stond, de kar was zwaar beschadigd. Mede is verschenen Jan Dries van der Burght, wonend te Heeswijk als knecht bij Dirk Kilsdonk 21 jr. goed bekend staand verklaart dat hij in maand maart 1795 op een zondag omtrent 20.00 uur, is geweest ten huize van Johannes van Doorn, alwaar onder anderen ook Nicolaas Koppens aanwezig was, welke hem heeft gevraagd waarom hij naar de molen van Middelrode ging en hij hem heeft gezegd niet te weten waarom zijn baas dat deed.

35 Voor Johannes van Doorn en Geert Verhagen, schepenen van de heerlijkheid Heeswijk verklaart Piet van Kilsdonk, wonend te Heeswijk goed bekend staand, ter rekwisitie van drossaard Cornelis Hanegraaff, dat hij op zondag 27 september jl. voor de middag is geweest ten huize van Nicolaas Koppens, molenaar te Heeswijk en dat deze tegen hem heeft gezegd: zij wilden mij te lijf gaan, maar ik zal ze partij geven zoals ik Toon Bartessen (zijnde Antonij Glaudemans te Heeswijk) heb gedaan, welke ik in den berg gesneden heb dat er den rooden sweet uit kwam want hun rokken zijn wat kort die zal ik wat langer maken.