Notaris-, schepen- en andere akten

51 Ondervraging op verzoek van de schepenen van Deurne en Liessel op het verzoekschrift van Jan Andries Kuijpers, wonende te Deurne, als aanlegger, Hendrik de Veth als gedaagde van 16 maart 1791, om door de schepenen en commisarissen van Erp onder ede te worden gehoord. De ondervraging van Bastiaan van de Werk, 41 jaar, oud Procureur voor het kwartier Peelland en President schepenen van Erp. Hij verklaard de personen Johannes van Dinther, wonende in de jaren 1788 te Schaijk, alsmede Hendrik de Veth en zijn zoon Marten de Veth, wonende te Deurne te kennen. Gevraagd wordt of hij weet dat de gemelde Johannes van Dinther ongeveer 3 jaar geleden in 1787 heeft gesproken over een zekere manuaale (handzame) schuldbekentenis van 54 gulden, door voornoemde Marten de Veth en ten behoeven van Johannes van Dinther, hij antwoord met ja, en zegt dat daarvan aantekeningen van zijn gemaakt die door Marte de Veth ondertekend zijn. 0ok is aan Marten verteld dat hij dat bedrag schuldig was voor de aankoop van een varken voor 12 gulden en een koe voor 42 gulden die Marten de Verth van Johannes van Dinther had gekocht. Ook weet de getuigen dat Marten de Veth bij zijn vader Hendrik de Veth woont, die koopmansschap heeft, maar hij weet niet zeker of hij samen met zijn vader een koopmansschap hebben. De beesten die hij gekocht heeft stonden wel bij Hendrik de Veth op stal. Ook verklaard hij dat volgens kwitantie van Johannes van Dinther van 27 februari 1788, dat Hendrik de Veth de genoemde 54 gulden heeft betaald en dat hij aan de genoemde Procureur voor de kosten 7 gulden en 16 stuivers betaald heeft. De kwitantie en aantekeningen berusten nog bij de Procureur. Hendrik de Veth was niet ter zitting aanwezig om de eed af te leggen.

113 De gearresteerde Francis Masgan oud 23 jaar geboren te Groosvel bij Maastricht verklaart dat hij met Pasen 1803 zijn woonplaats heeft verlaten en zich enige tijd in Creefelt heeft opgehouden en over de Maas als arbeider gedorst en vervolgens via Venraij naar Gemert is gegaan. Verder dat hij als Steen- of Tiggelbacker zijn kost probeert te verdienen en niet getrouwd is. Op de vraag of hij hier vaker is geweest zegt hij, ja ca. 11 weken geleden toen is hij naar Den Bosch geweest om zijn broer, Gerardus Hendrikus Masgan, te zien die onder Franse dienst is bij de Infanterie Leschai no 17, doch daar niet in garnizoen was. Op de vraag of hij personen die hij bij zich heeft kent, zegt hij dat op zondag 26 februari aan de Maas bij Well een oude vrouw is gekomen genaamd Elisabet die geboren is te Gelder en haar dochter Maria. De gearresteerde heeft 2 dagen geleden toen de schout om zijn pas vroeg verteld dat dat zijn zuster was en hebben circa 14 weken met hem gewerkt. Verder verklaart hij dat hij hier regelmatig gebedeld heeft om aan de kost te komen. Gevraagd werd of hij op 3 maart 1804 bij het huis van Jan Jan Beckers is geweest en of daar toen ook de diender van Veghel was; zijn antwoord is Ja. Of dat hij tegen de diender heeft gezegd, gij hebt hier niets te zeggen en tegelijk het mes dat op tafel lag een stekende beweging heeft gemaakt naar de diender; antwoord: neen. Op dezelfde dag zijn nog 4 personen verhoord nl. Francis Dems Dumon 24 jaar uit Wees gelegen drie uren boven Maastricht, Elisabet huisvrouw van Hendrik Masgan circa 44 jaar uit Gelt bij Maastricht en Maria Sornes 16 jaar geboren in Weesel en wonende te Boerbergh, zij verklaart dat haar stiefvader nog leeft en is genaamd Frans Sernits van beroep schoenmaker en dat haar echte moeder nog leeft. Verder nog Anna Maria Masgan 18 jaar geboren te Elt bij Maastricht, haar vader is overleden en dat haar moeder hier present is genaamd Elisabet en haar broer Manus Masgan. Voor verder verhoor zie akte.

20 Ondervraging door A.H. van Velse schout civiel en ten overstaan van schepenen van Erp van Willem Adriaan van Lankvelt 36 jaar en Cornelis van Haandel 40 jaar inwoners van Erp. Aan hen werd gevraagd of zij door de Rotmeester op maandag 29 februari 1808 gevraagd zijn om wacht te houden van zeven tot twaalf uur ’s nachts ten huize van den gaander W.F. van Breda te Erp, en of zij tijdens de wacht iets gemerkt hebben. De eerst genoemde zegt dat zij tijdens de wacht hebben gestaan onder de poort naast het schoolhuis, dat hij naar twee onbekenden manspersonen heeft geroepen en dat zij toen naar hem toekwamen en een van hen hem vastpakten zonder te spreken, dat hij zich naar het huis begaf en tegelijk hoorde dat er glazen werden ingeslagen of geworpen. Hij verklaard verder dat de persoon die hem aanvatte niet kenden uit hoofde van de donkerheid van den avond. Cornelis van Haandel verklaard niets gezien te hebben. En verklaren verder niets te weten.

6 Ondervraging onder ede door A.H. van Velse schout civiel te Erp ten overstaan van schepen van Erp, van Hendrik Rietman ca 36 jaar, Johanna Rutgera Hiebendaal ca 32 jaar huisvrouw van Cornelis Rietman en Anna Maria Swinkels ca 21 jaar dienstmaagd van genoemde C. Rietman alle inwoners van Erp. Vraag: of dat zij op 20 april 1807 des avonds om circa 9 uur in het huis en herberg van C. Rietman kastelein te Erp hebben zien binnen komen Willem van Exhout wonende te Uden met nog 2 personen en of zij een paard bij zich hadden. Antwoord: Ja, en een van hen was Adriaan Clerx de andere kenden zij niet, zij vertelden dat zij een paard gekocht hadden, en zijde, tapt ons een kan bier, wij zullen eens gauw drinken en rijden dan naar huis. Vraag: of dat zij ook 2 manspersonen uit Aarle-Rixtel hadden zien binnen komen en of er een woordenwisseling heeft plaatsgevonden. Antwoord: Ja, bij het binnenkomen heeft een van de 2 personen van Aarle-Rixtel tegen Willem van Exhout gezegd “zo schelm bent gij daar die mijn paard gestolen heeft”. Willem antwoorden ik heb het niet gestolen ik heb het gekocht, waarop de andere persoon van Aarle-Rixtel zij, gij zoude borg bij Snoekx te Gemert gesteld hebben, maar gij zijt weggereden. Willem van Exhout zij dat zij hierbinnen niet zo’n leven moesten maken en dat zij maar mee naar buiten moesten gaan. Buiten aangekomen heeft een persoon van Aarle-Rixtel gezegd “slaat den schelm dood” vervolgens hebben zij Willem van Exhout met stokken geslagen. Willem van Exhout heeft na het gevecht het paard van de stal gehaald en is weggereden.