* de voorkinderen van de bruidegom 'sullen hebben uijt haer vaders goet een uijtsetsel' als zij gaan trouwen, te weten 'de beste koije uijt de stal met een koye die roomen geeft naer zynder geliefte, een bedde met zyn toebehoort, sestich guldens tot e.. een vierendeel spex, een sack rogge, een halven sack bocqueijts, ende alnoch vyf gulden tot pot ende ketel te coopen'
* onder voorwaarde dat 'wanneer die voorschreven voorkynders grootmoeder ... aflyvich te worden, dat den selven bruudegom, haere vader, sal genieten (doorgestreept: de tochte) van het voorschreven goet ... sal comen te devolueren op de voorkynderen (doorgestreept: te .. de tochte niet) het gebruyck oick niet langer als dat den selvige tot eenen geapprobeerden staet comen ende soo verre hen het gebruick wierde ontnomen, ofte sal ider kynt naer voor een uytsetsel profiteren van synne goederen een koije, een bedde met syn toebehoort ende ses vat roggen'
* alle verdere goederen die de bruydegom erfde in het testament van zijn eerste vrouw gemaakt voor schepenen van Vechel op 02-02-1672, en heeft verworven 'in synnen weduwenaerlycken staet' en in het tweede aanstaande huwelijk nog zou verwerven, zullen zijn voorkinderen en nakinderen gelijkelijk delen, na betaling van de schulden
Getuigen: Adriaen Smits, Geraert Penninx en Claes van Kielsdonck, schepenen
* als Adriaen, het voorkind van de bruid, gaat trouwen krijgt hij 250 gulden uit de goederen van de bruid,
* maar als het geloijt leir (= gelooid leer) dat de bruid 'tegenwoordich bij haer is hebbende' van haar zoon Adriaen zou blijken te zijn, dan zal Adriaen daar tevrede mee moeten zijn en de 250 gulden niet krijgen
* er 'sal gemaeckt woorden want nodich is ende hem competeert inventaris ende behoorlycke prestatie vant voorschreven leir om in toecomende de somma van het geprijseerde bij haren voorsoon te connen eyschen, ende in conformiteyt van dyen aen hem sal moeten worden voldaen'.
Getuigen: Adriaen Smidts en Aert Goorts, schepenen. C. van der Hagen, secretaris