Notaris-, schepen- en andere akten

11 Voor de schepenen van Boxmeer verklaart burgemeester G. de Kesschietre van Havre, dat hij een copie heeft ontvangen van het arrest van Edmund Ruijs, gedateerd 30 april 1810 te ’s-Hertogenbosch. De prefect van het departement, Fremin de Beaumont, als de baron van het leger van Eer heeft verklaard dat rentmeester Edmund Ruijs, sinds 1802 als rentmeester van de domeinen onder Boxmeer, nooit rekenschap heeft afgelegd en door deze weigering wordt nu justitieel en publiek uitspraak gedaan. Edmund Ruijs zal zich op 1 nov. aanstaande openbaar moeten verantwoorden voor de directeur der domeinen over alle geldzaken en schulden vanaf 1802, waarbij hij zich zal moeten houden aan alle wetten en plichten. Aan hem zal worden opgedragen dat hij al zijn roerende en onroerende goederen en overige bezittingen zal moeten verkopen, totdat alle schulden zijn afgelost. Dit arrest is aan Edmund Ruijs overhandigd en door hem ook ondertekend, op 06-09-1810. Hiervan wordt een aantekening gemaakt in het hypothekenregister. Akte in het Frans opgesteld.

5 President en schepenen van de civiele rechtbank van Boxmeer verklaren op verzoek van Edmundus Ruijs, rentmeester van de domeinen en van de stad Grave en het Land van Cuijk, wonend te Boxmeer, dat wegens het verzoek aan hem door de directeur van de publieke domeinen van 6 augustus jl. onder nr. 1833, dat zij zich niet bewust waren dat de voornoemde rentmeester de administratie niet op orde zou hebben.

2 Mr. J.A. Verheijen, baljuw; P. van Raaij en P. Steenmans, schepenen van de rechtbank van Boxmeer, verklaren dat voor hen is verschenen mede-schepen Gerardus Martens welke op verzoek van Edmundus Ruijs, rentmeester der domeinen en geestelijke goederen van de stad Grave en Land van Cuijk, wonend te Boxmeer heeft verklaard dat hij op 31 juli 1810 ’s avonds omtrent half elf op verzoek van de heer Ruijs voornoemd, onverwijld naar diens huis is gegaan. Dat aldaar in het kantoor van de rentmeester brand was ontstaan waarvan hij de rook nog gezien heeft. De brand was volgens de rentmeester door hem, zijn zoon en de knecht en meiden geblust. Hij constateerde dat er verbrande papieren op de grond lagen en er brand was geweest in een kast waar enige boeken hadden gestaan en papieren, alsmede het gordijn van de bibliotheek daarnaast.

1 Mr. J.A. Verheijen, baljuw; P. van Raaij en P. Steenmans, schepenen van de rechtbank Boxmeer verklaren dat voor hen zijn verschenen Johannes Nooten, knecht alsmede Wilhelmina Lins, Wilhelmina Janssen en Megchel Kremers, dienstmeiden van rentmeester Ruijs wonend te Boxmeer, welke verklaren dat zij hebben gezien dat op 31 juli 1810 ’s avonds omtrent half elf brand was ontstaan in het kantoor van voornoemde heer en dat deze samen met zijn zoon heeft geprobeerd de brand te blussen. Dat daardoor alleen een mand met verscheurde papieren was verbrand en dat in een kast enige boeken en papieren door de brand waren beschadigd en vernield en het gordijn van de er naast staande kast met bibliotheek.