Notaris-, schepen- en andere akten

59 J. van Wielick en R. van Clarenbeek, schepenen te Ravenstein, verklaren op verzoek van de gemeentes Huisseling en Neerloon, dat ze op 8-1-1806 naar de nieuw aangelegde dam of Kadijk zijn gegaan. Nadat het water dat tegen de dam stond, 7,5 duim was gezakt zijn metingen verricht naar de hoogte van de dam. Aan de brug te Herpen was de kruin van de wal 31,5 duim boven water. Aan de kant van Huisseling was de kruin van de Kadijk 24,25 duim boven water. Tegenover de boom met de externist aan de kant van Herpen was de kruin 41,75 duim boven water. Bij de kadijk te Huisseling was de kruin 26,5 duim boven water. Bij het Mijngat tegen de Wiel was de kruin van de wal te Herpen 49 duim boven water. Bij de dam te Huisseling was de kruin 20,75 duim boven water. Bij de erfdijk tussen het huis van Jacobus Janssen en dat van G. van Oort te Herpen was de kruin 52,5 duim boven water. Bij de dam van Overlangel aan het zogenaamde hoofd was de kruin 40,25 duim boven water. Bij de dam van Overlangel op het beneden eind, aan de benedenhoek van de veering van A. Janssen was de kruin 21,5 duim boven water.

51 Ansem Hendrikx, wonende te Zeeland, en Cornelis Jan Rutten en Wouter Willems, beiden schepenen van Zeeland, leggen verklaringen af voor de rechtbank van Ravenstein. Ansem Hendrikx verklaart dat hij op 27-04-1805 in het huis van Peter Vosch, wonende te Zeeland, ruzie heeft gekregen met Huibert van den Berg, waarbij ze allebei hun messen hebben getrokken. Ansem heeft Huibert een snede in zijn gezicht toegebracht. Ansem heeft toen de schepenen gevraagd om deze zaak bij justitie af te handelen. Daarvoor heeft zijn vrouw hen een onbekende som geld mee gegeven. Cornelis Jan Rutten verklaart dat hij samen met Wouter Willems naar J. van Wielick, de fungerende drossaard, is gegaan om deze situatie af te handelen. Wouter Willems heeft toen een onbekend bedrag gegeven aan de drossaard en het was hem niet bekend waar dat geld vandaan kwam. Wouter Willems verklaart dat hij op verzoek van Ansem Hendrikx, samen met Cornelis Jan Rutten, naar Ravenstein is gegaan om met de drossaard het messengevecht af te handelen, zodat justitie de zaak zou afdoen. Ze hebben de drossaard gevraagd hoeveel geld dat ging kosten en die noemde toen een bedrag. Wouter heeft een bedrag betaald, maar hij weet niet hoeveel.

39 Hermanus en Johannes Elemans, beiden wonende te Huisseling, als curators over de onnozele zoon van Thomas Smits, genaamd Jan, leggen op verzoek van Cornelia Schutselaars, wonende te Huisseling, een verklaring af. Op 8-6-1774 is een schuldbekentenis van 150 gulden gepasseerd ten laste van Willem Smits, de eerste man van Cornelia, ten behoeve van Thomas Smits c.s.. Op de inventaris die op 17-10-1789 is gemaakt is die ten onrechte opgenomen, zodat de schuld vervallen is, ondanks dat er geen aantekening van is gemaakt. De schuld is samengesmolten in een schuld van 350 gulden die op 2-5-1781 is gepasseerd ten laste van Cornelia. Die schuld staat wel terecht op de inventaris. De curators gaan akkoord met het vervallen van de schuld van 150 gulden.

38 Johannis van Veghel, legt op verzoek van de commissaris van het Gouvernement der Bataafsche Republiek gecommitteerd tot de gecedeerde Landen, een verklaring af. Hij verklaart zich te houden aan de verklaring die hij al op 21-05-1805 heeft afgelegd over de rekening van Velp over de jaren 1794 en 1795. Hij heeft daar niets aan toe te voegen. De heer C.H. Werner verklaart dat de commissaris uit de Commissie van Finantien met hun secretaris naar Ravenstein zijn gekomen, sedert de inbezitneming van het Land van Ravenstein door de Bataafsche Republiek en hij denkt dat dat in 1801 is gebeurd. Toen is hem in zijn functie als gezworen klerk gevraagd of de rekening van Velp over het jaar 1794 in het bezit van de secretarie was. Na onderzoek, ook van de toenmalige secretaris H.J. Klijnfeld, werd geen rekening gevonden. Hierover heeft de comparant destijds al een rapport opgemaakt voor commissaris van Griensven.