Notaris-, schepen- en andere akten

39 Hermanus en Johannes Elemans, beiden wonende te Huisseling, als curators over de onnozele zoon van Thomas Smits, genaamd Jan, leggen op verzoek van Cornelia Schutselaars, wonende te Huisseling, een verklaring af. Op 8-6-1774 is een schuldbekentenis van 150 gulden gepasseerd ten laste van Willem Smits, de eerste man van Cornelia, ten behoeve van Thomas Smits c.s.. Op de inventaris die op 17-10-1789 is gemaakt is die ten onrechte opgenomen, zodat de schuld vervallen is, ondanks dat er geen aantekening van is gemaakt. De schuld is samengesmolten in een schuld van 350 gulden die op 2-5-1781 is gepasseerd ten laste van Cornelia. Die schuld staat wel terecht op de inventaris. De curators gaan akkoord met het vervallen van de schuld van 150 gulden.

38 Johannis van Veghel, legt op verzoek van de commissaris van het Gouvernement der Bataafsche Republiek gecommitteerd tot de gecedeerde Landen, een verklaring af. Hij verklaart zich te houden aan de verklaring die hij al op 21-05-1805 heeft afgelegd over de rekening van Velp over de jaren 1794 en 1795. Hij heeft daar niets aan toe te voegen. De heer C.H. Werner verklaart dat de commissaris uit de Commissie van Finantien met hun secretaris naar Ravenstein zijn gekomen, sedert de inbezitneming van het Land van Ravenstein door de Bataafsche Republiek en hij denkt dat dat in 1801 is gebeurd. Toen is hem in zijn functie als gezworen klerk gevraagd of de rekening van Velp over het jaar 1794 in het bezit van de secretarie was. Na onderzoek, ook van de toenmalige secretaris H.J. Klijnfeld, werd geen rekening gevonden. Hierover heeft de comparant destijds al een rapport opgemaakt voor commissaris van Griensven.

36 Willem Bodenstaff. mr. chirurgijn en G. Kuijpers, koster en schoolmeester, beiden wonende te Ravenstein, leggen een verklaring af op verzoek van F. de Keschietre van Havre, als gemachtigde van mevrouw Johanna Maria van Crimpen, weduwe van mr. C.H. van Berchum. Ze verklaren dat mr. C.H. van Berchum hier is overleden als laatste van zijn broers en zusters.

29 De heer L. van Duuren, gewezen landschrijver van het land van Ravenstein; G. Braninge, gewezen schepen van Velp; en J. van Veghel, gewezen president van de rechtbank van Ravenstein, geven een verklaring op verzoek van de commissaris van het Staatsbewind der Bataafsche Republiek; L. van Duuren verklaart dat hij niets weet van de dorpsrekening van Velp over 1794 of 1795. G. Braninge verklaart dat de dorpsrekening over 1794 en 1795 is opgemaakt door Pieter van der Wielen en Hendrikus Peters in het huis van Pieter van der Wielen te Grave, in aanwezigheid van hem als schepen van Velp. Jan Vosch als regerende borgemeester, in afwezigheid van T. Schouten, toenmalig schepen van Velp, en L.C.G. van Duuren, toenmalig landschrijver, hebben mede ondertekend. Ze weten niet waar deze rekeningen zijn gebleven of wie ze heeft meegenomen. J. van Veghel verklaart dat hij niet weet of de dorpsrekeningen ooit aan hem zijn gegeven. Misschien weet de heer J.P. Krul, gewezen vrederechter, of G. Timmermans, zijn secretaris, G.M. van Dieren, W. Bodenstaff, Van Outvorst of H.J. Roefs nog iets. Hij verklaart verder dat hij bij commissaris van Griensven in Ravenstein is geroepen en dat daar in aanwezigheid van hem en van C.H. Werner, aan L.C.G. van Duuren gevraagd werd naar de dorpsrekeningen.