Notaris-, schepen- en andere akten

53 Missive van de stadhouder van de kwartierschout van kwartier Peelland Eckringa vanwege het graven en beplanten van de limietgraaf tussen die van Asten en Someren aan de ene kant en die van Weert, Nederweert en Meijel [er staat Miel] aan de andere kant [met details over de limietpalen].

60 Rekest van Adriaan Draak drossaard van Geldrop in het kwartier Peelland over een zekere Didacus Constans zijnde een monnik van het klooster of convent der minderbroeders in Weert in het overkwartier Gelderland gelegen die zich niet heeft ontzien op 6 juni 1735 binnen de heerlijkheid Geldrop te komen en zich, om niet bekend te zijn, door het afleggen van zijn monnikschap en het aandoen van een blauwe kiel, langs de huizen is gegaan om te bedelen of te collecteren ten behoeve van zijn klooster en dat deze monnik is gearresteerd maar hij wist te ontkomen en is later toch veroordeeld door de schepenen van Geldrop tot een boeten van 100 Vlaamse ponden. Hij had een pakje achtergelaten waarin zijn monnikskap en enige beeldekens en pater nosters zijn aangetroffen. In dezelfde akte worden ook zijn medebroeder sgenoemd kapelaan Van den berg te Eindhoven en de pastoor van Dommelen bij Valkenswaard [lange akte].

55 Missive van P.Eckringa stadhouder van de kwartierschout van kwartier Peelland geschreven te Heeze op de 11e van de lopende maand inhoudende dat ’s nachts van de 5e op de 6e augustus om trent 12 uur binnen het dorp Heeze ten huize en herberge van de weduwe Matijs Gerrit Deele enige militairen waren gearriveerd nl. 7 à 8 personen met 13 paarden naast een kar bespannen met een paard op welke kar enige bagage was geladen zonder dat men had kunnen ontdekken wat voor lading het was; dat die groep van daar uit is vertrokken naar Someren waar zich een bende van meer dan 80 persoenen had verzameld welke bende op de 7e ’s morgens van Someren was opgebroken zonder daar of elders in de meierij aan enige mensen nadeel toe te brengen die hem hadden geleid door de heide naar het gehucht Hugten gelegen onder Maarheeze, nadat zij enigen van hun manschappen in de heide van Someren tegenover Nederweert hadden gelaten en de anderen namen de route van Hugten naast het Weederbosch, alwaar zij wederom enige manschappen achterlieten van hun bende en de rest vervolgde haar route richting de stad Weert; daar aangekomen hadden zo’n 13 à 14 lieden zich gemeld bij de borgemeesters van die plaats eisende een contributie van 1000 dukaten alsmede eenzelfde contributie van 1000 dukaten van de kloosterheren van het Witte Klooster en nog 800 dukaten van het nonnenklooster aldaar; de magistraat en die van de genoemde kloosters vroegen naar de orders van de bendeleden want ze wilden weten uit wiens naam die contributies gevorderd werden, waarop de bendeleden een brief toonden, maar dat was voor de magistraat en de kloosters niet voldoende. het vermoeden groeide dat men te maken had met een partij vagebonden en deserteurs, waarop de magistraat en die van de klooster weigerden die contributie te betalen en onmiddellijk daarop ontstond groot tumult onder de burgerij van Weert.

7 Bericht van de gouverneur van ’s-Hertogenbosch de landgraaf van Hessen Philipsthal die te kennen geeft dat hij door de stadhouder van de Baronie van Cranendonk W.L.J. Spoor bericht heeft ontvangen dat zich enige Franse huzaren hadden vertoond te Budel en op de gronden van Weert en Maarheeze en daar plunderingen hadden aangericht en die heeft verzocht om er enige staatse militairen te kantonneren – zie ook folio 161.