Wij Alart van Eijl en Wouter Adriaenssen schepenen der stad Grave tuigen dat Henrick Gijben wonende Megen en verklaarde dat hij schuldig is geweest te betalen aan de erfgenamen van wijlen Judith Otth Celis een som van 120 gulden tot 20 stuivers, volgende de obligatie daar van zijnde ende dat deselve erfgenamen, omme eenige goeden consideratien aan de voorschreven 120 gulden sekere somme van penningen hebben afgeslagen, sulcx dat hij Henrick Gijben aan de somme ende t verloop van dien, nu nijet meer en schuldich is dan de somme van 125 gulden. Welke 125 gulden hij Henrick Gieben heeft gelooft te betalen, ende beloofde bij dese, voor hem ende sijn erven, aan de erfgenamen van wijlen voorschreven Judith Ot Celis te betalen van nu aanstaande Pasen over een jaar anno 1624 , ende dat uuijtter de cooppenningen van den leste termijn van den huijse bij Elias Vorsterman van de voorschreven Henrick Gijben gecocht, staande in de Veerstraat, genoempt dat Gulden Boot, te onterven.